BLT Fase 2 - FBT

Hieronder vind je elk vak in Fase 2 van biomedische laboratoriumtechnologie voor de afstudeerrichting farmaceutische en biologische laboratoriumtechnologie.

Biotechnologie

Biotechnologie

Examen juni 2023

1) Knipoefening van vector en insert

2) Waarom de witte bloedcellen bij FISH; Hoe de WBC-fractie bekomen bij centrifugatie; methotrexaat dat in de cyclus werkt

3) Fenol opzuivering

4) ARISA-PCR voor microbioom, welke sequentie

5) Haplotypes bepalen en binaire code, micro-array SNP sequenering, welk denaturans in CGE-kolom

6) Puntmutatie door Nt en Nb (Top & Bottom) nucleasen

7) Probe aanmaken door random prime, dioxygenine, (oefening) welke sequentie gebruiken voor bepaalde detectie patronen te verkrijgen

8) pBluescript SK/KS, wat is de P7, waarvoor kan het gebruikt worden

Cel- & weefselkweek

Cel- & weefselkweek

Januari 2022

Cel- en weefselkweek:

- Geef 3 factoren die van toepassing zijn bij het ontstaan van een embroïd body. 

- Geef de 3 mogelijke manieren om embroid bodies te vormen.

- Wat is het effect van een mycoplasma besmetting bij een cultuur en hoe kan je dit zien op een groeicurve. 

- Op welke manier kan je nog een mycoplasma besmetting vaststellen?

- Geef 2 aminozuren en 2 vitaminen die voorkomen in DMEM

Elektrofysiologie:

- Teken een inside out patch clamp. Benoem al delen en beschrijf hoe deze wordt uitgevoerd. 

Examen cel en weefsel - januari.pdf

 

Hematologie

Hematologie

2010 juni examen

Meerkeuzevragen:

  1. Ijking van celtellers mag worden uitgevoerd via --> calibratorbloed, niet via controlebloed
  2. Voor wat wordt peroxidase gebruikt --> Onderscheid van myeloïde en lymfoïde
  3. Wat is juist --> 1 PLT voor 10 RBC

Hoofdvragen:

  1. Erytrocyten sedimentatie, leg uit
  2. Minimale interne kwaliteitscontrole (lev. Jennings kaart, machines controleren met controle)
  3. Immuunfenotypering + de gebruikte technieken
  4. Hoe via lichtverstrooiing : fluorescentie, specifieke lyse van WBC en 5-diff?

Bijvragen:

  1. Wat of hoe werkt K2EDTA? ( vraag 12)
  2. hoe kan je de Hb-concentratie meten (=cyaanmethemoglobinemethode en laurylsulfaatmethode) (vraag 8)
  3. Wat is Osmotische fragiliteit? (vraag 24)


HEMA vragen: meerkeuze: - verhouding erytrocyten tegenover trombocyten: 10-1 - iets me Hb en Hct 3,1 x... : iets me interne dilutie - andere wetek ni meer

open vragen: - methode HAM - immunofenotypering - bloedplaatjesaggregatietest - morfologische veranderinge bij uitrijpingsproces erytrocyten bij MGG kleuring

keuzevragen: 9: verschil Hb bij baby's en volwassene 11: K2EDTA 21: uitleg stollingsproces

Specifiteit van ESR geven Leg de hemostase uit Hoe wordt de RDW bepaalt en geef de referentie waarde

Hematologie

2011 juni examen

Meerkeuzevragen:

  1. hoeveel trombocyten zijn er voor WBC? --> 100 voor 1
  2. met welk soort bloed mag je callibreren?--> Enkel calibratorbloed, niet met controlebloed
  3. welke parameters hebben verschillende waarden voor mannen en vrouwen? --> Hb, Hct, RBC (maar enkel RBC stond er tussen)

Hoofdvragen:

  1. bespreek de ontwikkeling van bloedcellen (hematopoiese) en zeg met welke analysen je de verschillende cellen kan aantonen
  2. erytrocytenbezinkingssnelheid uitleggen
  3. morfologieflags bespreken + voorbeelden geven voor leukocyten, erutrocyten en trombocyten (tricky vraag: die voorbeelden moest ge blijkbaar uitleggen ahv grafieken, kunt ge alleen weten als ge had opgelet in de les)
  4. Hoe kan je reticulocyten aantonen en tellen?

3 bijvragen: een nummer zeggen van 1 tot 40

  1. pseudotrombopenie uitleggen
  2. INR uitleggen (orale anticoagulantia)
  3. hoe kan je de Hb-concentratie meten (=cyaanmethemoglobinemethode en laurylsulfaatmethode)
Hematologie

2012 juni examen

Examen 15 juni 2012 (voormiddag)

1) Leg het hoofdprincipe colorimetrie uit bij automatische (Sysmex) celtelling (principe + toepassingen) en geef 2 voordelen ten opzichte van referentietechnieken.

2) Leg het verschil uit tussen polychromasie en hyperchromasie.

3) Leg uit: CSF.


Meerkeuze:

1) De RDW-waarde van een vrouw is:

a) gelijk aan die van een man
b) hoger dan die van een man
c) lager dan die van een man
d) geen van bovenstaande.

2) D-dimeer analyse wordt uitgevoerd...

a) om na te gaan of er bloedplaatjes aan de bloedvatwand aggregeren
b) om na te gaan hoeveel fibrinolyse er aanwezig is
c) ?
d) geen van bovenstaande.

3) Hereditaire sferocyten kunnen opgespoord worden met

a) sucrose-lyse test
b) test van Ham
c) autohemolyse test
d) geen van bovenstaande.

Examen 15 juni 2012 (namiddag)

1) Voor- en nadelen van een automatische celteller en een manuele microscoop.

2) Geef de benaming van een tekort aan lymfocyten en geef 2 oorzaken.

3) Wat is het verschil tussen serum en plasma?


Meerkeuzevragen (ongeveer geformuleerd)

4) Welk bloed wordt er gebruikt om een meettoestel te ijken?

a) Gecommercialiseerd kalibratorbloed

b) Gecommercialiseerd controlebloed waar we de waarden van kennen

c) Beiden

d) Geen van bovenstaande


5) Wat is de formule om te zien hoeveel bloed je in je lichaam hebt?

a) Lichaamsgewicht delen door 11

b) Lichaamsgewicht delen door 12

c) Lichaamsgewicht delen door 13

d) Weet ik niet meer!


6) Hoe kan je zien als er heparine aanwezig is in het bloed(staal)?

a) Verkorte PTT

b) Verkorte aPTT

c) Verlengde TT

d) Geen van bovenstaande

 

Examen JUNI 2012

1) Leg uit: Elektrische impedantie (principe + toepassing)

2) Leg uit: INR en voor wat wordt het gebruikt?

3) Leg uit: MGG


Meerkeuzevragen

4) Welke ref waarden zijn verschillend bij man en vrouw?

a) MHC

b) MCHC

c) RBC

d) WBC

e) PLT

f) geen van bovenstaand


5) EDTA steunt op het principe voor anti-coagulantie door:

a) trombine te remmen

b) Ca ontrekken

c) Ca toevoegen

d) geen van bovenstaand


6) Bij de glucose metabolisme wordt:

a) 2 mol ATP verkregen

b) 2 mol ATP verbruikt

c) 2 mol NADH(of iets anders, geen idee meer wat er stond) verbruikt

d) geen van bovenstaand

Hematologie

2013 augustus examen

1) Bespreek voor- en nadelen van automatische celtellingen versus manuele microscopie.

2) Bespreek "RDW" (gebruik?, betekenis?, ...)

3) Wat is poikilocytose? Geef 2 voorbeelden.

4) Welke waarde verschilt voor een man en een vrouw?

a) aantal bloedplaatjes
b) aantal witte bloedcellen
c) aantal rode bloedcellen
d) MCH
e) MCHC
f) geen van bovenstaande

5) (ben ik vergeten)

6) Een vitamine K deficiëntie kan VROEGTIJDIG opgespoord worden door:

a) verlengde aPTT
b) verkorte PT
c) (ben ik vergeten)
d) geen van bovenstaande
Hematologie

2013 juni examen

1) Bespreek bloedingstijd (beknopte procedure en interpretatie).

2) Hoe noem je een tekort aan lymfocyten? Geef 2 mogelijke oorzaken.

3) Welke vormen van Hb ken je nog naast oxyhemoglobine? Welke zijn actief/inactief?

4) Een automatische celteller mag gecalibreerd worden met:

a) commercieel verkrijgbaar calibratiebloed
b) commercieel verkrijgbaar controlebloed met referentiewaarden
c) zowel a als b
d) geen van bovenstaande antwoorden is correct

5) Wat is de winst bij het suikermetabolisme in een RBC?

a) netto 2 mol ATP per mol glucose
b) netto 4 mol ATP per mol glucose
c) netto 6 mol ATP per mol glucose
d) geen van bovenstaande antwoorden is correct

6) Rouleaux wordt altijd gezien bij

a) bij anemie
b) bij polycythemie
c) bij verhoogde ESR
d) geen van bovenstaande antwoorden is correct
Hematologie

2014 juni examen

Examen 4 juni 2014

1) Bespreek de RBC indices, waarvoor worden ze gebruikt?

2) Welke vormen van hemoglobine ken je nog, naast oxyhemoglobine? Welke zijn functioneel?

3) Wat is een dichroïsche filter en geef een toepassing.

4)3 meerkeuze vragen:

- Wat zie je bij een stoornis van de externe pathway van de bloedstolling? - De ESR is altijd verhoogd bij... - De werking van EDTA is gebaseerd op...

Examen 3 juni 2014

1) Bespreek de controlematerialen bij de internekwaliteitscontrole

2) Wat is hydrodynamische focusering? Geef 2 toesteltypen die hier gebruik van maken


3) Wat is het voornaamste verschil tussen serum en plasma?

4) 3 Meerkeuzevragen: ivm hexose monofosfaat shunt, hereditaire sferocytose (kan op gespoord worden met?)en PNH (Kan opgespoord worden met?)

Hematologie

2016 juni examen

1. Wat zijn Heinz-bodies en illustreer met een voorbeeld.

2. Illustreer lymfocyten, monocyten en granulocyten met SSC en FSC

3. Geef twee cytochemische kleuringen met hun toepassing

4. Geef de trombocytaire uitrijping en leg TPO uit

5. Wat is aPTT en geef zijn toepassing

Hematologie

2017 augustus examen

1. polycytometrie

2. Black flow

3. INR

4. Dohle bodies

5. IPT

Hematologie

2017 juni examen

Examen 13 juni 2017

Voormiddag:

1. Wat is een dichroïde filter en geef een toepassing

Bijvraag: Tegen een grafiek met FSC, SSC en teken 3 wolken voor Monocyten, Lymfocyten en Granulocyten

2. Geef een oorzaak van monocytose en monopenie

! Infectie was niet goed genoeg, je moet zeggen dat het een chronische bacteriële infectie was (bij monocytose) Bijvraag: welke test kan je doen om aan te duiden dat er enkel monocyten zijn (niet-specifieke esterase)

3. Wat zijn Pappenheim bodies

Bijvraag: Peller-Huet vormen

4. Leg uit: intravasculaire RBC afbraak

Niet vergeten hemoglobinurie uit te leggen

5. Leg uit: Het principe van een Coulter celteller

! Ook VCS uitleggen Bijvraag: Wat is een dilutor?

Examen 7 juni 2017

Versie voormiddag:

1. Hoeveel kanalen heeft de sysmex + benoem ze allemaal

2. Bespreek supravitale kleuring

3. Bespreek Bull-algoritme

4. TT bespreken plus toepassing

5. Bespreek rhesussysteem

Versie namiddag:

1. Geef twee 'CD' en verklaar (indien je dit koppelt aan immunofenotypering WBC, kies zeker voor CD45/LCA)

2. Wat is 'trapped plasma' en leg verder uit

3. Benoem de WBC op de foto en geef een mogelijke pathologie (netjes vier neutrofielen, een eosinofiel, twee basofielen en een myeloide voorloper... gewoon ernstige infectie.)

4. Leg de ijzermetabolisme na orale opname uit

5. Leg het basisprincipe uit van hemoglobine meting

Wees zo volledig mogelijk!

Examen 6 juni 2017

Versie voormiddag:

1. Geef twee onderzoekspatronen van een perifeer bloeduitstrijkje onder de microscoop

2. Geef de monocytoide uitrijpingsreeks

3. Leg pseudotrombopenie uit.

4. Geef de structuur van hemoglobine

5. Hoe kan IRF bepaald worden, en waarvoor is het een meerwaarde

Versie namiddag:

1.Geef twee belangrijke nadelen van capillaire bloedname (klein volume, verdunning door weefselvocht)

2.Met welke methodes kan de hematocriet bepaald worden? (micro en macro hematocriet bepaling)

3.Geef de evolutie van de erythroïde reeks en leg de functie van de nieren uit. (pro-erythroblast-….-rijpe RBC, nier ‘meet’ pO2 en indien te laag stimulatie EPO)

4.Wordt met de kruisproef de rhesus-incompatibiliteit bepaald?

5.Wat wordt er bedoeld met thalassemie?

Hematologie

2018 juni examen

EXAMEN 15 JUNI 2018

Namiddag:

1. Bespreek de sigmoidale curve in de hematologie

2. Wat is XBarm?

3.

4. Imunnofenotypering + welke domeinen maakt hier gebruik van?

5. Bespreek aPTT.

EXAMEN 8 JUNI 2018

Namiddag:

1. Beschrijf de morfologie van de cel (myeloblasen)

Bijvraag: bij welke ziekte komen deze voor (AML)

2. Wat is de rol van de nieren in de aanmaak van bloed?

3. Wat is hyperchromasie, beschrijf met een voorbeeld (MCV, MCH en MCHC mee uitleggen + congenitale sferocitose)

4. Wat is de uitrijpingssequentie van bloedplaatjes en de rol van TPO hierbij.

5. Welke kanalen zijn nodig voor een 5-diff en leg deze uit (4-DIFF + WBC/BASO)

Hematologie

2019 augustus examen

Examen 17 augustus 2019

1. aPTT geven + 2 specifieke toepassingen

2. CSF uitleggen en wat de rol hiervan is

3. Back stealt flow uitleggen (best met tekening waar alles op is aangeduid)

4. Wat lokt roulleauxvorming uit en wat is de invloed hiervan

5. wat heeft C.L. Rümke beschreven (blijkbaar de statistische imprecisie van celdifferentiatie, 95%- grenzen)

examen 16 augustus 2019

1. Leg bloedingstijd uit

2. Wat zijn de belangrijkste principes/methoden bij een Coulter celteller

3. Geef de monocyten uitrijpingsreeks

4. Wat is trapped plasma

5. Leg het verschil tussen hyperchromasie en polychromasie uit

 

Labo - Examen 16/08/2019

PRAKTISCH DEEL

1. differentiatie preparaat,- m.b.v. kader

  - MCV, ... berekenen a.d.h.v. andere gegeven parameters
  - Gegeven waarden RBC, PLT, RDW... Vergelijken met referentiewaarden

2. Ander preparaat

  - Wat is er aan de hand met de PLT (Hier PLT clumping)
  - geeft dit aanleiding tot andere foutieve resultaten
  - kan men hier iets tegen doen

3. leg de May-Grunwald- Giemsa kleuring uit en zeg bij elke stap waarom je dit doet

THEORETISCH DEEL

4. Wat is RDW (Naam, referentiewaarde en hoe men aan deze parameter komt)

5. 4 fotos weergeven en zeggen wat je ziet (zowel pathologische als normale/voorlopercellen mogelijk )

6. 4 x 4 stellingen weergeven en de meest juiste aanduiden

Hematologie

2019 juni examen

1. Geef 2 nadelen van cappilaire bloedname

2. Waarom zijn de nieren belangrijk bij de bloedaanmaak

3. Geef 4 oorzaken van een verlengde PT

4. Hoeveel kanalen bevat een Sysmex en hoe noemen deze (+ korte uitleg wat deze zijn/doen)

5. Wat is ACAS en leg uit

Immunologie

Immunologie

Algemeen (BELANGRIJK!)

Omdat dit vak gelijklopend is met immunologie bij de afstudeerrichting MLT vragen we om alle info hierover bij op hun pagina te zetten. 

Zo voorkomen we dubbele informatie.

https://examenwiki.diana.be/books/blt-fase-2-mlt/chapter/immunologie

Immunologie

Examen januari 2022

Examen immunologie - januari 2022.pdf

Immunologie

Augustus 2022

Algemene technieken theorie:

Definities geven van: 

Een vraag over ELISA: 

Leg de complementbindingsreactie uit met de verschillende stappen. Hoeveel complement moet je toevoegen en wat gebeurt er bij een overmaat of ondermaat?

Instrumentele analyse

Instrumentele analyse

Algemeen (BELANGRIJK!)

Omdat dit vak gelijklopend is met instrumentale analyse bij de afstudeerrichting MLT vragen we om alle info hierover bij op hun pagina te zetten. 

Zo voorkomen we dubbele informatie.

https://examenwiki.diana.be/books/blt-fase-2-mlt/chapter/instrumentele-analyse 

Micro-organismen in onderzoek en industrie

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2011 januari examen (Mycologie)

Mondeling deel

  1. Leg mycorhizza uit.
  • Ergosterol (ipv cholesterol bij de mens) -> als suikerfunctie.
  1. Aspergilus als fungi imperfecti. Leg dit uit.
  • Aspergilus is ook een opportunistische mycose. Leg dit uit.
  • Apergillus zorgt ook voor de aanmaak van citroenzuur: uitleggen.

Schriftelijk deel

  1. Bespreek het groeimedium (zoals optimumtemp,…) van de gisten
  2. Hoe asexuele sporen vinden? Hoe waarneembaar?
  3. Hoe sexuele sporen vinden? Hoe waarneembaar?
Micro-organismen in onderzoek en industrie

2011 januari examen (Virologie)

  1. Geef de belangrijkste voorbeelden van indirecte besmetting en geef telkens een voorbeeld.
  2. Leg het principe uit van de neutralisatie test.
  3. Leg interferon uit bij een virale infectie.
  4. Leg het principe uit van de hybride capture reactie
  5. Geef 2 vb mucosale infecties
  6. Juist of fout.
Micro-organismen in onderzoek en industrie

2012 januari examen

1) leg uit nitraatreductie

2) waarom wordt urine kwantitief bekeken?

3) leg uit lysine decarboxylase

4) wat is de pathologie van E.coli en vergelijk korte reeks met Klebsiella

5) hoe stelt men de diagnose bij lagere luchtweg infecties?

6) geef enkele vb van Neisseria die een belangrijke pathologie hebben

7) geef het pathogeen vermogen van C.jejuni

8) Geef het pathogeen vermogen van M.tuberculosis

9) hoe voert men screening van dragerschap van S.agalactiae uit bij een zwangerschap?

dan nog 2 vragen over sterptokokken


2012


1) Welke speciale omstandigheden moeten worden toegepast bij een Campylobacter jejuni ? Wat zijn de identificatiekenmerken?

2) Geef de korte reeks van Proteus vulgaris, Morganella morganii en Yersinia enteritidis.

3) Wat zijn de identificatiekenmerken van Pseudomonas aureuginosa ? Hoe maakt men het onderscheid met de Stenotrophomonas maltophilia?

4) Hoe stelt men de diagnose van een infectie met Clostridium dificile?

5) Wat zijn de identificatiekenmerken van S. pneumoniae?

6) Welke pathologie wordt veroorzaakt door de N. gonorrhoeae?

7) Geef de identificatiekenmerken van de Eikenalla corrodens?

8) Geef de pathologie van de zoölogische salmonella.

9) Geef enkele voorbeelden van enterobacteriaceae die nosocomiale infecties veroorzaken.

10) Wat is er speciaal aan de cultuur van de Mycobacterium?

11) Wat is het verschil tussen zouttolerantie en zoutdependentie?

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2012 januari examen (Virologie)

1. Geef de verschillende stadia van een virus in de cel.

2. Leg uit: pyrosequencing.

3. Geef alle herpesvirussen met hun ziektebeeld.

4. Leg uit waarom men het pokkenvirus kon uitroeien via vaccinatie.

5. Juist of fout.

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2013 januari examen

1) Hoe kan men een diagnose stellen van onderste luchtwegingecties?

2) Medisch belang van coagulase negatieve stafylokokken?

3) Pathologie veroorzaakt door vibrio cholerae?

4) Wat is de CAMP-factor bij streptokokken van groep D en leg de test uit.

5) Medisch belang van Mycobacterium leprae?

6) Epidemiologie en identificatiekenmerken van Pseudomonas aeruginosa?

7) Geef de identificatiekenmerken van E coli en maak adhv korte reeks een onderscheid met Enterobacter agglomerans en Proteus vulgaris.

8) Hoe een diagnose te stellen van Corynebacterium diphtheriae?

9) Leg arginine dehydrolase test uit.

10) Resultaat van gramkleuring en identificatiekenmerken van Moraxella catarrhalis.

11) Pathologie van Helicobacter pylori?

12) Enkele identificatiekenmerken van acinetobacter?


Januari 2013 (2)


1) pathologie van Clostridium difficile

2)korte reeks van Enterobacter aerogenes, Klebsiella en ...

3) ONPG

4) pathologie B. burgdorferi

5) epidemiologie Vibrio cholerae en Shigella

6) identificatiekenmerken E. coli

7) identificatiekenmerken Streptococcus pyogenes

8) epidemiologie Legionella pneumophila bijvraag: bestaan hier verschillende serotypen van?

9) Ziehl-Neelsen kleuring

Januari 2013 (3)

1) Geef de epidemiologie en pathologie van Vibrio cholerae.

2) Geef de identificatiekenmerken van Staphylococcus aureus. Wat is het verschil tussen methicilline-resistente S. aureus en methicilline-gevoelige S. aureus?

3) Hoe kan men een diagnose stellen van een bacteriëmie?

4) Geef enkele Enterobacteriaceae die nosocomiale infecties kunnen veroorzaken.

5) Wat is het medisch belang van Pseudomonas aeruginosa?

6) Leg de Ziehl-Neelsen kleuring uit.

7) Welke pathologie wordt veroorzaakt door Clostridium difficile?

8) Geef de algemene kenmerken van de Enterobacteriaceae.

9) Leg de lysine-decarboxylase test uit.

10) Geef enkele opvallende identificatiekenmerken van de Yersinia enterocolitica.

11) Hoe zien kolonies van Mycobacterium tuberculosis uit op cultuur?

12) Hoe kan men een screening doen op aanwezigheid van Streptococcus agalactiae tijdens de zwangerschap?

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2014 januari examen (Mycologie)

1. Met welke fungus wordt pilsner bier gebrouwen, is dit een onder of een bovengist en leg uit

2. Leg uit: productie van citroenzuur. Is dit een primair of een secundair metaboliet? Door welke fungus?

3. Candida albicans is een dimorfe fungus. Wat is dit? Welke mycose veroorzaakt Candida albicans?

4. Geef twee maatregelen die je moet nemen bij het werken met fungi

5. Fungi zijn eukaryote micro-organismen. Juist of Fout? Heeft dit een invloed bij de behandeling van mycosen?

6. Basidiomycota. Geef een voorbeeld van een fungus dat hier bij hoort. Leg de seksuele en aseksuele sporen uit.

7. Foto van een vruchtlichaam. Welke sporen omgeeft dit. Hoe wordt deze vorm van vruchlichaam genoemd?

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2014 januari examen (Virologie)

1. Geen een voorbeeld van een virus met dsRNA, +ssRNA en ds lineair DNA

2. Leg Sequencing van Sanger en gilbert uit

3. Hoe wordt HIV in het labo opgespoord?

4. Wat is het verschil tussen great pox, small pox en chickenpox

5. Wat is de transmissieroute van het Lassa virus

6. 10 juist/fout vragen over alle verschillende hoofdstukken

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2016 januari examen

1) Medisch belang Mycobacterium tuberculosis

2) Eigenschappen Enterococcen

3) Epidemiologie Borrelia burgdorferi + transmissie op mens

4) Verschil fotochromen en skotochromen + vb

5) Epidemiologie Pseudomonas aerginosa

6) Laattijdige complicaties Streptococcus pyogenes + identificatiekenmerken

7) Nitraatreductietest

8) Bacteriologische diagnose urineinfectie

9) pathologie E. coli en korte reeks + verschil met Klebsiella pneumniae

10) Virulentiefactoren + voorbeeld

11) Identificatiefactoren Streptococcus epidermidis

12)


EXAMEN 1


Hoofdvragen

1) Wat weet je over Kingella en Eikenella corrodens?

2) Geef de indeling van de Streptococcen + bespreek


Kleine vragen

3) Wat zie je bij het uitvoeren van een gramkleuring van Nocardia?

4) Welk medisch belang moet men hechten aan Bacillus cereus?

5) Wat betekend de CAMP-factor van Streptococcen van groepB?

6) Welke pathologie wordt veroorzaakt door Mycobacterium tuberculosum?

7) Is het nodig geel-gepigmenteerde Neisseria die je isoleert uit het sputum van een patient te identificeren?

8) Geef de voornaamste kenmerken van E. coli en hoe kun je het onderscheid maken met Enterobacter agglomerans?

9) Bespreek de pathologie en epidemiologie van Shigella

10) Bespreek de arginine dehydrogenase-test

11) Geef enkele typische kenmerken van Citrobacter freundii en hoe maak je het onderscheid met Proteus mirabilis?

12) Geef enkele identificatiekenmerken van het genus Acinetobacter


EXAMEN 2


Hoofdvragen

1) Bespreek s. agalactiae

2) Bespreek b. abortus

Kleine vragen

3) voges proskauer

4) oxidase test en een vb

5) s. pneumoniae: kenmerken

6) legionella, welke speciale voorwaarden?

7) Shigella: biochemische kenmerken

8) Ziekte van Lyme

9) Welke ziekte veroorzaakt Helicobacter?

10) medisch nut van B cepacia

11) Lysteria, kenmerken


EXAMEN 3


Hoofdvragen

1) Bespreek vibrio cholerea

2) Bespreek s. aureus


Kleine vragen

3) ONPG

4) Balvocht

5) verschil tss enterococcus faecum en faecialis?

6) Ziehl Neelsen kleuring

7) eigenschappen van de enterobacteriaceae

8) geef vb Corynebacterium die nosocomiale infecties geven


EXAMEN 4


Hoofdvragen

1) medisch belang van H influenzae

2) streptococcus agalactiae


Kleine vragen

3) Pathologie van Listeria monocytogenes?

4) tests gebruikt voor de differentiatie van pediococcus, aerococcus, gemella en leuconostoc

5) identificatiekenmerken S pneumoniae

6) Waarom niet alleen de VDRL-test uitvoeren bij Syfillis?

7) Welke problemen moet je overwinnen om Campylobacter te isoleren ui tfaeces?

8) Enterobacter: wat weet je hierover?

9) L-amino peptidasetest: leg uit

10) identificatiekenmerken van Capnocytophaga?

11) pathologie Actinomyces israelii

12) niacinetest


EXAMEN 5


Hoofdvragen

1) Shigella

2) Borrelia burgdorferi


Kleine vragen

3) Koude verrijking voor isolatie van Listeria monocytogene, leg uit

4) Principe galoplosbaarheid bij identificatie van S. pneumoniae

5) Pathologie Yersinia enterocolitica?

6) Cultuur en identificatie Bacteroides fragilis

7) Tijdens welk ziektestadium van Pertussis heeft men het meeste kans om de bacterie te ontdekken?

8) Kingella, wat weet je hierover?

9) oxidatie-fermentatie test: leg uit

10) Lactose 10% test

11) diagnose stellen van helicobacter pylori

12) Hoe differentieer je een Salmonella enteritidis van een Proteus mirabilis en Citrobacter freundii?


EXAMEN 6


Hoofdvragen

1) Bespreek Pasteurella.

2) Verschil tussen S. aureus en CNS. Pathologie, epidemiologisch en identificatiekenmerken.


Kleine vragen

3) Wat is morfologisch kenmerk van R. equi?

4) Wat zijn virulentiefactoren en geef vbn.

5) Bespreek pathologie van C. diphteriae.

6) Pathologie van E. coli.

7) Identificatiekenmerken van P. mirabilis en M. morganii.

8) verschil tussen fotochromogenen en skotochromogeen + vbn.

9) Uit welke stalen kan men M. cattharalis isoleren.

10) Eigenschappen van Pseudomonas aeruginosae?

11) Methylroodtest.


EXAMEN 7


Hoofdvragen

1) Bespreek Vibrio cholerae

2) Bespreek S. aureus


Kleine vragen

3) Wat zijn clue-cells.

4) Bespreek satellisme.

5) Bespreek omgekeerde Camp-test.

6) Pathologie van Salmonella typhi?

7) Identificatiekenmerken van Listeria monocytogenes.

8) Identificatiekenmerken van Pseudomonas aeruginosae.

9) Welke pathologie veroorzaakt gonokok.


EXAMEN 8


Hoofdvragen

1) Legionella: bespreek. Welk staal nodig?

2) Enterokok en streptokok: wat is het verschil en hoe identificeren.


Kleine vragen

3) Koude verrijking voor isolatie van Listeria monocytogene, leg uit

4) Principe galoplosbaarheid bij identificatie van S. pneumoniae

5) late complicaties van S. pyogenes.

6) Identificatie van een actinomycose.

7) Tijdens welk ziektestadium van Pertussis heeft men het meeste kans om de bacterie te ontdekken?

8) Epidemologie en pathologie bij Klebsiella.

9) Hoe fermentatie van suiker nagaan.

10) sec. en tert. Stadia bij syphilis.

11) Hoe en waarom mycobacterien voorbehandelen voor cultuur?

12) Identificatie van Gram negatieve anaerobe bacillen.


EXAMEN 9


Hoofdvragen

1) Helicobacter pylori. Wat, waar, hoe detecteren,…

2) Vergelijk E.Coli en Enterobacter.


Kleine vragen

3) Hoe ontsmetten als je bloed afneemt?

4) Welke Neisseria’s zijn belangrijk? Hoe onderscheid maken?

5) Vibrio.

6)hoe werkt de test van ornitine?

7)hoe werkt de test van amylase?

8) Listeria

9)Haemofilus influenzae

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2016 januari examen (Virologie)

1. Geef 3 virussen die mucosaal kunnen overgedragen worden. Vermeld ook telkens welke pathologie/ziektesymptomen ze veroorzaken. (3p)

2. Leg het principe van de Plaque test uit. (3p)

3. Welke antivirale middelen tegen HIV bestaan er? (3p)

4. Welke maatregelen kan een land nemen tegen een griep pandemie? (3p)

5. Wat is het verschil tussen chronische en niet chronische hepatitis B, met betrekking tot antigenen en antilichamen. Verduidelijk aan de hand van grafieken.(3p)

6. 10 juist/fout vragen over alle verschillende hoofdstukken (elk op 0,5p; mét giscorrectie)

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2017 januari examen

1)identificatiekenmerken en cultuur voor campylobacter

2)veroorzakers van otitis media

3)pathologie van Neisseria gonorrhoeae

4)pathologie van Staphylococcus aureus

5)identificatie van Pseudomonas aeruginosa en het onderscheid met stenotrophomonas

6) korte reeks van Proteus vulgaris, Moraxella morganii en Shigella

7) pathologie van zoonotische salmonella

8) cultuur en identificatie mycobacterium tuberculosis

9) Identificatiekenmerken van Streptococcus pneumoniae

10) verschil tussen zouttolerantie en dependentie

11) identificatiekenmerken van vibrio cholerae

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2017 januari examen (Virologie)

1. Geef 3 virussen die mucosaal kunnen overgedragen worden. Vermeld ook telkens welke pathologie/ziektesymptomen ze veroorzaken. (3p)

2. Leg het principe van rechtstreekse detectie via ELISA uit. (3p)

3. Hoe kan HIV diagnostisch worden opgespoord in het labo? (3p)

4. Er is soms wat verwarring tussen ‘Great pox’, ‘small pox’ en ‘chickenpox’. Leg de verschillen uit en geef ook de oorzaken van hun ontstaan. (3p)

5. Geef 3 virusfamilies die hemorragische koorts veroorzaken en beschrijf hun genoom.

6. 20 juist/fout vragen over alle hoofdstukken. Juist antwoord: +0,25. Geen antwoord: 0. Fout antwoord: -0,25

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2017 oktober examen (Mycologie)

1. Welke hogere schimmel herken je op de foto? (Aspergillus niger). Teken schematisch. Waarvoor wordt deze gebruikt in de industrie?

3. Foto gegeven van de de vegetatieve knopvorming van Saccharomyces cerevisae. Teken de seksuele voortplanting en benoem de stappen.

4. Leg de Ascosporenkleuring uit. Welke arme bodem wordt hiervoor gebruikt? (zie labo)

5. Leg de air sampler uit

6. Korte verklaring geven van enkele begrippen.

Verder waren er nog kleine vragen over het lab. Enkele deelvragen over de hoofdvragen...

Micro-organismen in onderzoek en industrie

2018 januari examen (Virologie)

1. Geef van 3 gegeven klassen virussen (Baltimore Classificatie) een voorbeeld

2. Leg het principe van rechtstreekse detectie via ELISA uit.

3. Geef de werking van neuraminidase remmers bij griep.

4. Leg uit wat het pokkenvirus (Smallpox) ideaal maakte voor uitroeiing via vaccinatie (welke factoren).

5. Leg de verschillen tussen verspreiding via lucht en droplets uit, in de context van hemorragische koorstvirussen (Hantavirus en Ebolavirus)

6. 20 juist/fout vragen over alle hoofdstukken. Juist antwoord: +0,25. Geen antwoord: 0. Fout antwoord: -0,25

Moleculaire biologie 2

Moleculaire biologie 2

2010 juni examen

Hoofdvraag (mondeling)

- Bespreek initiatie van translatie bij prokaryoten.

hou hierbij rekening met

- opladen van tRNA met zijn aminozuur (2de genetische code)

- vorming van initiatiecomplex

- verschil tussen formylmethionine tRNA en methionine tRNA

- hoe het peptidyltransferase werkt (opgelet!!! dit is een onderdeel van het ribosoom en het enzym is een rRNA! geen eiwit)

Schriftelijk

Vraag 2: a)de O en de N functie in guanine kunnen gemethyleerd worden door ethylmethaansulfonaat (EMS). Tot wat leidt dit? (transitie/transversie vul in)

b) ada gen staat voor?

c) wat zal het eiwit van het ada gen doen en hoe heet dit?


Vraag 3: De genetische map van de Lambda faag is gegeven. Een 5-tal promoters in de vroege translatie bespreken.

Vraag 4: Interferentie RNA?
Vraag 5:

Een oefening over PCR. a) waarvoor staat PCR? b) Wat wordt er in PCR gesynthetiseerd en schrijf voluit (DNA= deoxyribonucleïnezuur) c) je krijgt een gel electroferese uitslag en het genotype van 4 kinderen. Geef de lengte van een bepaald gen. d) De vier kinderen hebben het gentype: kind 1: AB, kind 2: BC kind 3: AC en kind 4: BB. Geef een plausibele manier waarop een kind kan geboren worden met genotype AA. ( dit is een doordenker daar de ouders bvb: Ma: AB en Pa: BC genotype hebben. Volgens mendeliaans stamboom kan AA nooit!)


Vraag 1: transcriptie eukaryoten => initiatie en alles wat er toe bijdraagt tot vorming van transcriptie initiatie complex. Hoe is de organisatie/activatie van glucocorticoïde receptor? (is over die responsieve elementen)

Vraag 2: triple repeat aandoening. Hoe zichtbaar op chromosoom? Hoe ontstaan? (grondig uitleggen) ...

Vraag 3: mutatie op een guanine. Transversie/transitie? "BER"? Leg dit mechanisme uit

Vraag 4: replicatie prokaryoten. Enzymen met invloed op coiling? Hoe werken ze? Bijvraagjes over linksdraaiend, rechtsdraaiend, in zoutoplossing => effect op L, W, R

Mondeling

Het arabinose-operon. Het operon is "getekend" en je moet zelf de ontbrekende genen enzo invullen. (zo goed als alles) adhv enkele bijvraagjes systemen uitleggen die hier in tussenkomen. Bijvraagje over HTH motief en hoe binding met DNA

Moleculaire biologie 2

2011 examen juni

Mondeling

Bespreek de replicatie bij prokaryoten.
a)welke enzymen/eiwitten zijn nodig vanaf initiatie tot terminatie
b)geef de structuur van de start van initiatie en terminatie
c)bespreek de struct van dna pol III in functie van leading en lagging strand
d)situeer de glijdende klem en lader (en leg uit)

Schriftelijk

-fysicochemische analyse van DNA
iets me grafieken en dan nog 2 gentechnologieën die op die eigenschappen zijn toegepast


-X-inactivatie.
Bespreek + kleine bijvraagjes

-Imprinting
Bespreek in functie van Igf2 en H19. Wat is de functie van de insulator?
Bespreek paternale imprinting vs maternale

-Ge krijgt een DNA voorstelling, geef de 2 mogelijke mRNA. Welke van de twee is de juiste ? Wrm?
Bespreek editosoom

Moleculaire biologie 2

2017 juni examen

- Vraag over glucocortioïden receptor pathway : figuur gegeven --> alle stappen uitleggen van begin tot einde.

- Basale promotor weergeven : alle boxen (bv TATA box) en zeggen wat hier op bindt of interageert

- Waarvoor staat MAPK?

- Maternale en paternale imprinting weergeven voor IgF2 en H16 + figuur tekenen en adh hiervan uitleggen

- E2F, p53, p21, PrB uitleggen + in context gieten

- Virussen (lambda faag): wat wanneer eiwit cro niet actief is? Wat wanneer eiwit CII niet actief is? + lysogene of lytische cyclus zeggen en waarom + casus : rijk medium, Cro is aanwezig en CI is door een mutatie ook aanwezig. Welke cyclus zal worden ingegaan?

- Gevolgen van UV schade + reparatiemechanismen E. coli

Moleculaire biologie 2

2018 juni examen

1. vraag over ziekteFriedreich ataxia met een expansie van trinucleotide GAA. figuur van operator weergeven

a) hoe kan expansie van trinucleotide plaats vinden noem naam van model -->streissinger model door backward slipping

b) duidt promotor aan

c) voor hoeveel nucleotiden codeert het normale transcript

d) hoe vindt silencing van gen plaats --> teken de twee situaties voor deze ziektes

e) iets over sence- antisence control --> ds RNA vorming van mrna transcripten

f) is Oct een proximale of distale promotor

g) vraag over waarom er een 5a en b is? --> alternatieve splicing bedoeld?

h) functie insulator


2) tabel met codons, mutatie van amber stopcodon

a. code amber stop codon

b. welke base mutatie veroorzaakt ander codon

c. waar codeert codon met mutatie voor

d. welk herstelmechanisme in E.coli

f. dit herstel mechanisme zit ook in mens, welke gen mutatie


3)lamda faagvirus

a. wat is het verband tussen CI, CII en CIII. hoe beinvloed dit de levenscyclus

b. hoe vind anti-terminatie plaats --> functie van N uitleggen en Nut L en NutR plaats

c. hoe van miRNA hoe weet je welke steng gids RNA is, duidt aan en leg uit

d. Teken een leucine zipper en leg uit


4) vraag over MAPK

a. RAS actief inactief

b. waarvoor staat MAPK

c. aanduiden wat MAPKKK, MAPKK, MAPK is bij zoogdier --> RAF, MEK, ERK

d. Welke genen geactiveerd en welk effect --> c-fos en C-jun

e. plaatje over LAc uitleggen

- wat is hier weergeven? --> CAP/cAmp

- welk DNA bindingsmotief, duidt dit aan --> HTH

- leg werking uit

Moleculaire biologie 2

2019 juni examen

1.

a) Invuloefening over het hox gen

b) Welk eiwit wordt gebruikt bij dimerisatie en niet bij DNA binding --> basis leucine zipper motief

2.

a) TBP (TATA-box bindingsproteine): functie en uitleg

b) meerkeuzevragen over initiatievolgorde etc.

3.

a) Leg uit: TUTase van het editoom

b) Wat is paternale imprinting

c) Waarom is trisomie van het X-chromosoom niet dodelijk?

d) Leg uit: inducer exclusie van het lac operon

4.

a) UV, mutagenen enz zorgen voor 2 soorten producten in DNA, welke?

b) Wat is het mechanisme van herstel in e coli ongeacht de tijd van de dag (enzymsysteem uitleggen)

c) Welk rescue systeem wordt er gebruikt in prokaryoten bij ss en ds breuken en hiaten in de dochterstreng

d) Leg uit: van regulon tot mutasoom

5.

a) Lambda faag lytische en lysogen cI repressor: figuur aanvullen en uitleggen

b) Hoe gaat een theta replicatie over naar een rolling replicatie?

6.

a) Leg de DNA regulatie uit tussen de S en G2 fase uit

b) Hoe wordt de celdeling stilgelegd bij fase G1 bij DNA schade, leg uit adhv een figuur

Moleculaire biologie 2

Examen januari 2022

Moleculaire biologie 2

Examen augustus 2023

1) Plasmiden waarvan het gen er na verloop uitdeelt en tekenen

2) Ras cascade schema aanvullen

3) CDC25, Wee en CAK bij de G2-M cyclus

4) miRNA tegen kankers

5) NER in mensen

6) UV-beschadiging met 2 T-residu's

7) Maternale impregnatie + IGF2 en H19

8) Meerkeuzevragen; vooral kleine details uit H6

Moleculaire biologie 2

Examen Januari 2024

Vraag 1

a.   CAAT en GC boxen aanduiden in een gegeven nucleotidensequentie

b.   Welke eiwitten binden deze boxen (C/EBP en SP1)

c.   Welke bindingsmotieven voor deze eiwitten en helemaal uitleggen (leucine zipper + zincfinger)

 

Vraag 2 Over editering mRNA’s van Trypanosoma, er werden 2 strengen gegeven, mRNA en gRNA

a.   gRNA benoemen (ankersequentie + editeringsgebied)

b.   eiwitten geven die voor het mechanisme nodig zijn

c.   Welke basenparing mRNA en gRNA vertonen

d.   geëditeerde sequentie geven

 

Vraag 3. het ada eiwit, uitleggen hoe die autoregulerend is

 

Vraag 4 Over de verschillende activatiedomeinen van SRC in de corcticosteroïde geregelde genexpressie

 

Vraag 5 er werden mutaties gegeven en je moest zeggen welke invloed het had op de celdeling (inhibitie, geen invloed of verhoging). Je moest eerst uitleggen wat er gebeurt als er geen mutatie is en daarna uitleggen wat er gebeurt door de mutatie + waarom het inhibitie, geen invloed of verhoging van de celdeling was

a.     mutatie in het E2F gen waardoor het niet meer kon binden aan het DNA

b.     mutatie in het pRB gen waardoor pRB niet meer gefosforyleerd kon worden

 

Vraag 6 apoptose eiwitten benoemen + hoe apoptose eiwitten werken en hoe uiteindelijk het apoptosoom wordt gevormd

Dat kader met de verschillende eiwitten (BAX,BAK, PUMA enzo) in de ppt werd gegeven en je moest zeggen wat elke groep was (anti-apoptose eiwitten, pro-apoptose etc.)

 

Vraag 7 meerkeuzevragen + kleine open vragen

A.    Hoe ziet een X-chromosoom er uit bij het triple X syndroom (open vraag)

B.    Beschrijving van een chromosoom en je moest aanduiden welke het was (acrocentrisch, sub metacentrisch etc.) (meerkeuze)

C.     Mutatie waarbij 2 chromosomen fusioneren en de p-armen verloren gingen

    a.     Je moest aanduiden welke mutatie dat was (deletie, transversie etc.) (meerkeuze)

    b.     Je moest aanduiden of het gebalanceerd of niet-gebalanceerd was en uitleg geven waarom (open vraag)

D.    De functie van het cII-eiwit bij lambda faag aanduiden (meerkeuze)

E.     Mutatie in het Ras-eiwit (open vraag)

    a.     Ik weet het niet meer zo goed maar het kwam erop neer dat je moest uitleggen dat het een proto-oncogen is en wat er gebeurt als er iemand die mutatie heeft (proto-oncogen)

    b.     Het kwam erop neer dat je het one-hit model moest uitleggen

 

 

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2010 juni examen (farmacologie en toxicologie)

Het examen bestaat uit 2 hoofdvragen mondeling die op 8 en 4 punten staan (van de 20) Dan nog een schriftelijk deel op 8 punten.

Mondeling

Je krijgt een verhaal over een persoon die bepaalde medicatie pakt. Bij mij: SSRI, MAO-A, benzodiazepine

Leg werking uit, geef nevenwerkingen, contra-indicaties, ... Wees volledig en gedetailleerd!

2de vraag: leg uit a.d.h.v. een voorbeeld: enzyminductie.

Schriftelijk

1) Juist of fout. Indien juist: staaf uw antwoord


2) leg uit m.b.v. een tekening: digitalis.

3) Je krijgt 2 grafieken van de plasmacontratie van een geneesmiddel doorheen de tijd. Geef welke vorm van toediening dit is en leg uit aan de hand van de grafieken.

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2011 juni examen (farmacologie en toxicologie)

Mondeling

1) Verhaal over patiënt met hypertensie die ook astma heeft en die thiaziden en daarna ACE-inhibitor moet innemen waarbij bij het laatste de dosis opgebouwd moet worden.

2) Enzyminductie aan de hand van een voorbeeld.

Schriftelijk

1) Werking L-Dopa bij Parkinson uitleggen aan de hand van figuur.

2)Grafieken tekenen + vergelijken voor 1 malige IV toediening, continue IV toediening, 1 malige rectale en 1-malige orale toediening.

3)juist/ fout vragen:

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2012 augustus examen (farmacologie en toxicologie)

Hoofdvraag (10 punten): Een casus van een machinist die keigraag met treintjes rijdt, maar zich ni zo goed voelt. Hij gaat op vakantie naar Zwitserland maar voelde zich na zijn vakantie nog altijd niet helemaal uitgerust dus ging hij naar de dokter. Hij kreeg 3 geneesmiddelen voorgeschreven: een biguanide, een glinide en een fibraat. Geef de werkingsmechanismen + nevenwerkingen + interacties van ieder geneesmiddel.


Tweede vraag (6 punten): Geef met een duidelijke tekening de werking van het indirecte sympathicomimeticum Efedrine weer. Dit geneesmiddel wordt gebruikt ter behandeling van verkoudheid.


Derde vraag (4 punten): Waar of niet waar, verklaar indien niet waar. - Plantaardige laxantia kunnen zonder problemen chronisch gebruikt worden. (NIET WAAR --> verklaring) - Ter behandeling van de ziekte van Altzheimer worden best antagonisten van de cholinerge neuronen gebruikt. (NIET WAAR --> verklaring) - Methoclopramide is een geneesmiddel dat extrapiramidale nevenwerkingen kan veroorzaken. (WAAR)

 

EXAMEN 2

1) 10 ptn

a) Katja (36 jaar) krijgt van haar huisarts een SSRI-geneesmiddel voorgeschreven. Haar vriendin gebruikt voor dezelfde pathologie een tricyclisch geneesmiddel (tertiair amine). Kan Katja dezelfde werking verwachten als haar vriendin? Leg de werkingsmechanismen van beide geneesmiddelen uit.

b) Zullen de nevenwerkingen vergelijkbaar zijn of niet? Verklaar!


2) Verklaar: arteriolaire baroreflex (4ptn)


3) 6ptn

a) Tabel gegeven met een vijftal geneesmiddelen en voor elk geneesmiddel 3 parameters: Vd, Cl en t1/2. Verklaar elk van deze begrippen.

b) Hoe zijn deze parameters onderling gerelateerd?

c) Wat kan je zeggen over de werkingsduur van de geneesmiddelen?

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2012 juni examen (farmacologie en toxicologie)

3 vragen, allemaal mondeling: een "verhaal" rond een persoon die verschillende geneesmiddelen gebruikt, een tweede kleine vraag waarbij je iets moet uitleggen en een derde vraag met enkele juist/fout-stellingen.

1) Verhaal: Een vrouw van 61 is 4 weken geleden haar man verloren en slaapt slecht sinds toen. Ze kreeg een voorschrift voor een non-benzodiazepine hypnosedativum, maar wordt toch nog soms wakker in het midden van de nacht. Tegen haar artrosepijn heeft ze eens Feldene (R) voorgeschreven gekregen, een klassieke NSAID die ze nu al 2 weken één keer per dag inneemt. Op aanraden van een vriendin gaat ze terug naar de dokter rond haar slaapprobleem, maar krijgt tot haar verbazing een H2-antihistaminicum voorgeschreven. Leg de werkingsmechanismen uit van de vernoemde geneesmiddelen, geef hun nevenwerkingen en vergelijk voor- en nadelen, en leg verbanden indien mogelijk.

2) Leg aan de hand van een overzichtelijke tekening de werking uit van een indirect werkend sympathomimeticum bij de behandeling van een verkoudheid.

3) Juist/fout-stellingen: geef bij de foute zinnen een korte, maar duidelijke uitleg waarom het niet juist is.

- Thiaziden zijn minder sterke diuretica dan aldosteroninhibitoren.
- Bij de ziekte van Parkinson worden antagonisten van cholinerge neuronen gebruikt om de cognitieve functies van de patiënt te verbeteren.
- Propulsiva hebben kunnen extrapyramidale nevenwerkingen veroorzaken.
Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2013 augustus examen (farmacologie en toxicologie)

casus: Je buurvrouw Patricia (85) is onlangs haar man verloren. Vroeger gingen ze elke dag op de middag een wandeling van uur maken, dit doet ze nu niet meer. Je merkt wel dat dat ze soms samen met aan andere buurvrouw Jeanne (72) op een bankje aan de overkant van de straat zit. Op een dag hoor je de twee dames praten over hun medicatie. Ondanks hun leeftijd zijn ze zeer gezond op enkele kwaaltjes na, een hiervan is constipatie. Jeanne verteld dat ze een Osmotische laxativa heeft voorgeschreven gekregen. ze merkt wel een verbetering maar is niet helemaal tevreden. Patricia neemt een vloeibare paraffine en een contactlaxativa. Ondanks al enkele dagen de dosis te verhogen merkt ze geen verbetering. Ze besluiten om hun dosis te verhogen voor ze terug naar de dokter te gaan.

a) leg aan de hand van de werkingsmechanismen uit waarom de laxativa niet goed werken. b) wat zouden de effecten kunnen zijn bij een verhoging van de dosis.

bijvragen (3gegeven, 2 beantwoorden)

1) leg volgende begrippen uit en leg een verband: farmaceutische beschikbaarheid, biologische beschikbaarheid, bioequivalentie geef 2 voorbeelden waarbij voeding de de biologische beschikbaarheid veranderd.

2) leg de werking van nitraten bij angina pectoris uit aan de hand van een tekening

3) juist/fout, korte uitleg bij fout - tolerantie, een vorm van hyperreactiviteit, treedt op door door enzyminductie (fout, hyporeactiviteit, enzyminductie uitleggen) - de behandeling van manie met lithiumzouten kan best niet gecombineerd worden met diuretica (juist) - weet ik niet meer maar was juist :p

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2013 juni examen (farmacologie en toxicologie)

Vraag 1 Een vrouw met syndroom van Parkinson krijgt van haar dokter een parasympathicolytica voorgeschreven. Na een tijdje keert ze terug naar de dokter en krijgt L-Dopa + decarboxylaseremmer voorgeschreven. Nadien heeft de vrouw last van momenten waarop ze niet meer kan bewegen. Ze gaat nogmaals naar de dokter en krijgt L-Dopa + decarboxylaseremmer + COMT-I voorgeschreven. Ze neemt dit geneesmiddel onregelmatig en durft wel eens een dag over te slaan. Ze heeft dit nog niet tegen haar huisarts durven zeggen.

Bespreek werkingsmechanisme, nevenwerkingen, interacties tussen bovenstaande geneesmiddelen.


Vraag 2 Grafieken eenmalige intraveneuze toediening en continue toediening bespreken.

 

Vraag 3 Leg het indirect werkende sympathicomimetica Efedrine uit in de behandeling van verkoudheid aan de hand van een tekening.

Vraag 4 waar/fout

 

EXAMEN 2

VRAAG 1 (casus): Hypertensie: 45-jarige astma patiënt heeft last van een te hoge bloeddruk en krijgt een Thiazidediureticum voorgeschreven. Dit is echter onvoldoende, dus krijgt ze ook een AT-II-receptorantagonist voorgeschreven.

Bespreek de vernoemde geneesmiddelen: hoofdwerking, nevenwerking, mogelijke interacties, voor en nadelen, ...

(Hier wordt dus ook verwacht om te vermelden dat de patiënt best geen béta-blokker krijgt omwille van sympathicolytische effecten (bronchoconstrictie))


VRAAG 2: Je krijgt 2 grafieken, zonder uitleg...

a) grafiek extravasculaire toediening

b) grafiek éénmalige intraveneuze toediening

Volgens welke toedieningsweg verlopen deze grafieken meest waarschijnlijk? Bespreek en vergelijk deze twee toedieningswegen en grafieken.


VRAAG 3: Vergelijk de hoofdwerking, nevenwerking, voor- en nadelen van SSRI en MAO-inhibitoren.


VRAAG 4: Waar/niet waar + verklaring:

- Benzodiazepinen zijn goede anti-emetica.

- Prostaglandine analogen hebben een beschermende functie voor het maagslijmvlies.

- 5HT3-antagonisten binden op histamine-receptoren ter hoogte van de pariëtale cel van de maag.

- PPI zijn zwakke antacida.

- Metocloperamide is een geneesmiddel dat gebruikt wordt bij de behandeling van diarree.

 

EXAMEN 3

Vraag 1 (casus): verhaal van 2 meisjes die: Benzodiazepines, paracetamol en een klassieke NSAID nemen, van deze GM moet je dan werkingsmechanisme, bijwerkingen, voor/nadelen, ... geven.

Vraag 2: "Een geneesmiddel kan in het lichaam ook omgezet worden tot een reactieve metaboliet". Verklaar deze stelling vanuit het voorbeeld van paracetamol.

Vraag 3: Vergelijk met een figuur de thiaziden en de lisdiuretica met elkaar.

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2016 juni examen (farmacologie en toxicologie)

Casus: atypische neuroleptica, SSRI, benzodiazepine

Bijvragen:

1. Competitieve en niet-competitieve antagonist

2. Juist/fout:

3. Grafieken van deel 1

Ontwikkeling en werking van geneesmiddelen

2019 augustus examen (farmacologie en toxicologie)

1 grote vraag (/10) en 3 kleinere vragen (/5) --> maar op 2 kleinte antwoorden

1. Methadon gebruiker die ook nog 2 Benzodiazepides en Haldol neemt (misbruikt) en dan nog eens alcohol drinkt en eenmalig heroïne gebruikt (/10)

2. Patiënt neemt een P-glycoproteïne substraat en een inductor (/5)

3. 3 Juist fout stellingen (/5)

4. Leg a.d.h.v. een schema de werking van ACE-inhibitoren uit (/5)

Pathologie

Pathologie

2011 juni examen

Theorie gedeelte

Geef de stappen van een immuunhistochemische kleuring namelijk de Envision techniek met gebruik van anti melan-A als primaire antistof. Deze techniek wordt gebruikt om verschil uit te maken tussen tumor afkomstig van melanoom dat in de lever gelegen is of hepatocellulair carcinoma. + extra vragen hierover bv. welke kleur zal je zien bij positieve test: bruin. als het positief is, wat is dan de diagnose? ... 

Labo gedeelte

De afbeeldingen zijn volledig dezelfde als deze van de dia's.

Pathologie

2014 januari examen

  1. Dwarse doorsnede leverlobje + detail uitwisselingsgebied.
  2. Bespreek invloed sympatisch zenuwstelsel op: hart,pupil,long en speekselklieren. [ook kennen met chonotroop en inotroop]
  3. casus met provocatietesten met clomifeen en GnRH
  4. Stellingen:

a) Trisomerie 21 hebben ongeveer dezelfde uiterlijke kenmerken

b) Fenylketonurie is enkel te behandelen met het verbeteren van de levenskwaliteit

c) Bij mucovisidose heeft men lagere Cl- gehalte in zweet

d) Hyperventilatie gedaalde CO2 en gestegen pH + respiratoire acidose

e) man is algemeen nooit drager van X-gebonden recessieve aandoening

 

  1. Pathologie hemochromatose.
  2. Pathologie longemfyseem.
  3. casus met 20 jarige jongen met icterie, donkere urine, bleke stoelgang, pijn in de bovenbuik etc, acute hepatitis
  4. Stellingen:

a) De vlokken in de baarmoeder komt van de mama.

b) Efferente zenuwen = motorische uiteinden, van ruggenmerg naar centraal zenuwstelsel

c) Grijze stof in het ruggenmerg is een vlinderachtige structuur, bevat oa motorische axonen

d) Liggen van baarmoederlichaam tov mond ligt naar achter (anteflexie), als de blaas leeg is ligt de baarmoeder hier op (anteversie)

e) vergeten

 

  1. Spermatogenese uitleggen, cellen en hormonen die ermee te maken hebben, opbouw testis.
  2. Waarvoor staat het semantisch geheugen? + waar bevindt dit zich?
  3. Casus: 15 alcoholische consumpties per dag; lever, pancreas, darmen
  4. Stellingen

a) Trisomerie 21 is non disjunctie

b) iets met loodvergiftiging en basofiele korrels

c) Paracetamol, is toxisch

d) cml komt door deletie

e) Hemochromatose kan opgespoord worden met gentest

 

  1. Casus malabsorptie
  2. Bespreek de luteale fase van de menstruatiecyclus
  3. Wat zijn de aandoeningen van een vitamine A tekort
  4. Stellingen:

a) Bestaat de trachea uit hoefijzer beenvormige structuren? En wordt deze samen gehouden door spierweefsel

b) Bestaat het neusslijmvlies uit eenlagig trilhaarepitheel en slijmbekercellen

c) De zenuwen die vooraan uit het ruggenmerg ontspringen zijn sensorische zenuwen en de plaats heet de voorwortel

d) De hersenen worden door een fissura longitudinalis in een voor en achter deel gescheiden

Pathologie

2015 augustus examen

Geef vier epitheelcellen die uitstulpingen vertonen (van verschillende organen). + geef de correcte benaming van deze uitstulpingen

 

Leg de 10e hersenzenuw uit.

 

Hoe kan men de diagnose stellen van COPD (alle mogelijke testen)

 

Wat spoort men op met de 3e trimester screeningtest + hoe werkt deze test? als deze afwijkt, welke testen kunnen er dan volgen? welke parameters spoort men hierbij op?

Pathologie

2015 januari examen

vraag 1

beschijf de microscopische opbouw van de luchtwegen (neus, trachea t.e.m. alveolen)

vraag 2

juist/fout leg kort uit

a) Pepsine zorgt voor de chemische vertering van nucleïnezuren

b) Down-syndroom wordt uitsluitend veroorzaakt bij tijdens een fout in de eerste of tweede meiotische deling van de vrouwelijke gameet

c) De chemische vertering van vetten begint in de dunne darm

d)Mucoviscidose wordt veroorzaakt door een fout in het CFTR gen dat codeert voor kanaal dat fluoride transporteert

vraag 3

Beschrijf de diagnostiek en pathologie van PCOS

vraag 4 casus

30-jarige vrouw CSV-waarden: normaal glucose, lactaat en albumineindex en gestegen IgG en witte bloedcellen Witte stof letsels op CT-scan en verlamming van het gezicht, verlies van zicht en problemen met handmotoriek (Antwoord: Multiple Sclerose)

Pathologie

2017 augustus examen

 Geef de ligging en structuur van de galblaas, de galwegen en de pancreas.

Leg het proces van inademen uit

10 Stellingen, juist of fout leg uit

Baby met verhoogde TSH: Wat is de ziekte? Wat zijn de symptomen? Wordt TSH standaard getest? Wat is de behandeling?

Pathologie

2017 januari examen

schets en leg uit de motorische baan die afgelegd wordt; van start tot einde (cortex tot spier)

 

 a) leg 2 detoxificatieprocessen uit van de lever. geef ook 3 eiwitten die gemaakt worden in de lever en hun functie hier. b) leg uit wat progesteron doet in de luteale fase


 10 stellingen die je moet uitleggen; portale hypertensie bij pancreatitis - CML wordt veroorzaakt door een deletie op chromosoom 16 - bij CIN I mag de gewoonlijke onderzoeken van om de 2-3 jaar worden verder behouden - astma is een irreversibele vergroting van de.... - Vitamine D tekort leidt tot nachtblindheid- in de menopauze is FSH verlaagd - lobulair carcinoom is de meest voorkomende borstkanker - door galstenen in de cholestase verwachten we meer ongeconjugeerd bilirubine in het bloed - ...

casus van coeliakie, alle testen uitleggen en de waardes, moest er een biopt gedaan worden hoe wordt dat gescoord en met wat houdt dat rekening ?

Pathologie

2017 juni examen

 Geef een schets van de dwarse doorsnede van het leverlobje en van het uitwisselingsgebied in de lever.

Geef het mechanisme van de spermatogenese, waar gebeurt dit? Welke hormonen hebben hier invloed op?

10 stellingen over alle hoofdstukken, uitleggen waarom ze juist of fout zijn. - Colitis ulcerosa veroorzaakt transmurale granulomateuze infectie. - Bij COPD stijgt de pH in het bloed. - Neonatale screening voor congenitale hypothyroïdie gebeurt niet in België. - De effecten van alcohol zijn deels veroorzaakt door stijging van NAD+. - Bij PCOS is FSH gestegen tijdens de vroeg folliculaire fase. - Bij Mucovisidose is er een defect aan het fluoride kanaal. - Intravasculaire hemolyse veroorzaakt een daling in urobilinogeen. - Transferrinesaturatie is een goede meting voor ijzer opslag. -...

Casus: multiple sclerose, letterlijk uit cursus.

Welke pathologie is dit? Aantasting van welke gebieden in de hersenen verklaren deze symtomen? Welk patroon volgt de ziekte hier (relapsing-remitting) Leg oligoklonale banden uit. Leg uit: IgG index

Pathologie

2018 januari examen

Geef alle lagen van de maag + celstructuren.

Kleine vraagjes

-Functie amylase, pepsine

-4 symptomen van MS

-?

Kleine vraagjes

-PCOS symptomen, pathologie

-?

-?

-?

Casus: Letterlijk uit cursus PKU

-Welke ziekte

-Welke behandelening nodig

-symptomen

Statistiek & dataverwerking 2 & IKZ

Statistiek & dataverwerking 2 & IKZ

Algemeen - BELANGRIJK!

Dit vak loopt overeen met Statistiek & dataverwerking 2 & IKZ bij afstudeerrichting MLT. Je kan dit dus best op die pagina bekijken en aanvullen.