Chemie Fase 1 Hieronder vind je elk vak in Fase 1 van Chemie Algemene chemie 2011 januari examen ionische verbindingen uitlegen aan de hand van een voor beeld deffinitie en uitleg tabel van Mendeljef van ionische-energie en elektronen-affiniteit roosterenergie uitleggen Wat is hybridisatie, sp-, sp²-,sp³-hybrisatie uitleggen oefening waarbij je de SN moet bereken, hoek moet geven, hybridisatie en lewis structuur moet geven 2 vragen waar bij je de ph moet berekenen 2014 december examen Theorie bruine ring theoretische massa bepalen (stond bij A1 kristallen en such) praktijk Onbekende , we kregen ene( Cl, F, I of Br) en dan moest ge via allerlei proefbuisreactie aan tonen of het al dan niet aanwezig is. Hierna moest ge dit verdedigen/uitleggen bij een van de lectoren. Destilatie van ethanol, tevens diagram kunnen opstelen en zegen wat voor samenstelling de eerste en laatste druppel van het destilaat hebben. Duid dit ook aan op het diagram. Tevens opstelling laten controleren door een van de lectoren 2014 januari examen Theorie Lewisstructuur tekenen + hybridisatie atoom bepalen + geometrie. Kunnen uitleggen wat verhogen van de druk en temperatuur doet met het evenwicht + wat de verdelingsgraad doet met de reactiesnelheid. Kunnen aantonen met een grafiek/formule hoe een katalysator werkt. Kunnen zeggen of een zout zuur/basisch reageert (met reacties aantonen) (je krijgt een tabel met de Kz en Kb waarden). Meerkeuzevragen Oefeningen Enkele reacties & redoxreacties schrijven Naamgeving Het aantal C N Cl O H - atomen in een organische verbinding bepalen (je weet welke eindproducten je vormt bij de verbranding ervan en de massa van deze eindproducten). De eveniwchtsconstante van een evenwichtsreactie bepalen. Stoichiometrisch rekenen. Gaswetten. 2015 januari examen Theorie 1) Lewisstructuur gegeven van CO2:  (6p) elektronenconfiguratie (1s 2s ..) hybridisatie uitleggen energiediagram van C (zo met die pijltjes) energiediagram van O de orbitalen tekenen en de elektronen hierin zetten (geef aan waar de vrij elektronen zitten + de sigma- en pi-bindingen) 2)Chemisch Evenwicht (H6)  (4p) evenwichtsconstante bereken uitleggen wat er gebeurd met het evenwicht als de druk verhoogd wordt + wanneer een vaste stof aan wordt verkruimeld Arhennius vergelijking: uitleggen + tekenen 3) Thermochemie (H10)  (5p) Wat is vormingsenthalpie? (delta Hf) iets berekenen in standaardtoestand (1atm+25°C) en bij een gegeven druk + 27°C Born-Haber cyclus tekenen + Er berekenen 4) 10 Meerkeuzevragen (zonder giscorrectie)  (5p) 4 molecules gegeven: welke hebben datief covelante binding? ... ... (zeker meerkeuzevragen van proefexamen bekijken; er zijn altijd enkele die daarop lijken) Oefeningen 1) naamgeving + reacties 4 soorten reacties 4 redoxreacties formule is gegeven -> geef de naam (1 complex, andere gewone) naam gegeven -> geef formule 2) meest eenvoudige formule + brutoformule zoeken Gegeven: CaHbOcNdCle (oefzoiets) + O2 -> ..% H2O + ..% NO2 + ... (andere oefeningen weet ik niet meer) 2016 januari examen Theorie 1) Lewisformule van BrO3- tekenen. Hybrilisatie geven (sp3 was dit). Formele ladingen, partieel ladingen. Elektronen configuratie. Gegeven zijn 2 resonantiestructuren van hetzelfde element. Bepaal welke het stabielste is. (EN toepassen hierop) 2) Gegeven is synthese van ammoniak. Geef Arrheniusvergelijking en pas dit toe wanneer men een katalysator zou gebruiken (k neemt toe door verlaging van Ea) en temperatuurverhoging (k neemt toe) Bepaald de snelheid a.d.h. van de snelheidsvergelijking met een nulde orde reacite Geef de concentratie weer met deze orde en schets deze in functie van tijd. Bepaal en leid ook af de half waarde tijd. 3) Gegeven zijn verschillende evenwichten en aflopende reacties met hier en daar de Kz waarde erbij. Rangschik van hoogste naar laagste pH. (Dit lijkt makkelijk, maar er waren ook zouten bij gegeven zonder Kz waarde. Tijdens het dissociëren zal een klein deel een zuur of base vormen van deze zouten. Zo moest je die dan rangschikken) Gegeven is KMnO4. Vul deze in een Nernstvergelijking in en leg uit hoe de volt zou veranderen i.f.v. pH. 4) Meerkeuze vragen. Alhoewel geen gistcorrectie, waren deze zéér moeilijk en konden soms uit 16 verschillende antwoorden bestaan. Ik heb zelf een redelijke voorkennis van Algemene Chemie en vond deze zelfs heel moeilijk. Hou hier rekening mee! De meerkeuzevragen leken op de vragen tijdens de lessen en de TTT (Tussentijdse toets, proefexamen) Oefeningen 1) Enkele niet-redoxreacties, als ze niet opgaan, leg uit waarom. 2 redox-reacties oplossen Naamgeving van bepaalde moleculen geven en structuurformule geven. 2) Gegeven was dichtheid van een stof met massa-procent en dichtheid met massa-procent van een andere stof. Hieruit moest je het volume berekenen van een vrijkomend gas. Temperatuur en druk waren gegeven, maar moest je niet gebruiken aangezien de temperatuur en druk constant bleef. 3) Een stof met 2 reagens en 2 producten in een evenwicht. Bij het reagens was de mol gegeven en bij één van de producten ook. Daarna werd er gegeven dat bij een volume verandering het andere product zoveel mol geproduceerd werd. Nu vragen ze wat het volume is a.d.h. van het aantal mol van het 2de product. 4) Gegeven was het massa-procent en dichtheid van een stof. Bereken met de ideale gaswet het volume van de hoeveelheid geproduceerd gas. (Niet compleet, enkele dingen vergeten :/) Opmerking: Na de examenvragen op de examenwiki van voorbije jaren zelf te hebben bekeken ging ik ervanuit dat bepaalde hoofdstukken (gelijk het laatste) niet gevraagd zouden worden. Deze komen dus echter wel voor in de meerkeuzevragen, dus helaas moet je alles leren :( 2021 November Labo Examen toledotoets vragen labo 6 meerkeuze verbind letter met cijfer a)jodide b)Cl2-water c)fluoride d)? ? kleurt paars bij n-hexaan komt tussen in reactie thiosulfaationen dat reduceert tot sulfaationen komt tussen in reactie thiosulfaationen dat oxideert tot sulfaationen is een redoxreactie is een verdringingsreactie reageert met Ca reageert met ? Br2 is: -een sterke reductor  -een sterke oxidator … -oxiderend vermogen van Br2 lager is dan dat van I2 -Br2 een sterkere oxidator is dan I2 -?? 2021 November Theorie & Oefeningen Examen Oefeningen Oefening 1 2 reacties zeggen of ze opgaan of niet, als ze opgaan ook zeggen wat voor reactie het is en de ionisatie vorm schrijven. De reactie is aan de linkerkant enkele gegeven in woorden. Oefening 2 In een vat van 2L volgende: N 2 O 4 dubbel pijl 2NO 2 , van beide 2 massa's gegeven en ook k ev gegeven. Bereken wat de concentraties zijn van beide. Oefening 3 Vraag over [Au(CN) 4 ] - complex, staat normaal ook ergens tussen de oefeningen, zoals bij 1.5.2 Oefening 4 ??? Theorie Vraag 1 Gegeven: PCl 3 en Cl 2 reageren tot PCl 5 , je hebt dan een grafiek waar verschillende vragen bij worden gesteld: Als de concentratie van Cl 2 verhoogt wat gebeurt er dan? Duid het verschil aan op de grafiek en verklaar? Wat zou er gebeuren met de reactie als de temperatuur verhoogt wordt? Wat gebeurt er met de reactiesnelheid van de reactie als de temperatuur verhoogt wordt? Geef dit ook weer met een verdelingscurve van...? (Moeilijke naam) ??? Vraag 2 Fe 3+ en OH - reageren tot Fe(OH) 3 , dit is deel van heterogene hoofdstuk, laatste, 2 vraagjes hierbij: Leg uit wat er gebeurt als het reageert en verklaar in je uitleg 2 begrippen: oplosbaarheid en verzadigde oplossing? Wat gebeurt er als HCl wordt toegevoegd aan de reactie? Vraag 3 PCl 3 lewisstructuur tekenen, partiële ladingen aanduiden, geometrie van het molecule en de atomen geven, zeggen welke interacties er optreden wanneer PCl 3 een vloeistof is, de configuratie van 17Cl geven en ook zeggen welke sets kwantumgetallen je voor de 2px kan geven. Waarom is PCl 3 polair of apolair? Analytische Chemie l en ll 2011 juni examen Theorie 1)a) Verklaar rechtstreekse en onrechtsreekse invloed van pH op de oplosbaarheid adhv de voorbeelden Mg(OH)2 en CaOx b) Verlkaar de invloed van elektrolieten op de pH 2) a) voor de redoxreactie van Fe2+ en Mno4- de K'ev berekenen b) titratie van Fe2+ 100ml 0.1M met MnO4- 0.02M bij ph 0, 2 en 4 na toevoegen van 0 ml, 90ml, 100ml en 110 ml MnO4- c) iets met thiosulfaat bij jodi en jodometrie Vraag 1: a) de formule alfeiden voor de berekening van amfoteer H2PO4- vereenvoudigde formule + correcte formule b) titratiecurve van H3PO4 met HCl tekenen en berekenen met vereenvoudigde formules alle belangrijke punten weergeven c) juiste indicator kiezen voor elk equivalentiepunt van b) (tabel met indicatoren is gegeven) Vraag 2: a) uitleggen wat een chelaatverbinding is + de stabiliteit van complex uitleggen i.f.v. de pH en de lading van de metaalionen b) titratiecurve van 10,0 ml Mg2+ 0,100M met EDTA 0,100M berekenen en tekenen. na toevoegen van 5ml, 10ml en 11ml EDTA c) de werking van Eriochroom Zwart T uitleggen a.d.h.v. een titratie van Ca2+ via de directe methode vraag1 a) relatieve oververzadiging ifv v_kiemvorming en V_aangroei b) werkomstandigheden voor kristallijne en colloïdale neerslag c) wrm gn colloïdale neerslag bij gravimetrische bepaling d) leg elektische dubbellaag uit adhv AgCl vraag 2 a) afleiding van Kev van Fe2+ met Ce4+ b) titratiecurven van Fe2+ met Ce4+ c) leg redoxindicator uit d) leg werking van ferroine uit bij cerimetrie (Ce4+ met Fe2+) vraag1: heel hoofdstuk 5 (kiemen - aangroei van neerslaande deeltjes) vraag2: berekenen van Kev van Fe2+ en Ce4+ Oefeningen 1) pH- berekeningen a) H2SO4 + KOH b) HNO3 + KOH + NaCl 2) gegeven: K2CrO4-opl: 0. 0136m en 1.49N. bereken .... (zie oef 30 (die tabel) ) 3) pH van begin neerslag en kwantitatieve neerslag: gegeven concentraties Co en H2S 4) zie herhalingoef redox: oef 8b) N2 + N2O4 <-> NO leid af en bereken Kev Reactie spontaan? en Kwantitatief? Vraag 1: gegeven: HNO3: 10,4 N en 50,0 m% a) tabel p.30 cursus bereken M, m, g/l, X, dichtheid b) Verdunning: 25ml HNO3 (10,4 M) wordt in een maatkolf van 500ml gebracht en aangelengd met H2O. Hiervan wordt 10ml gepipetteerd in een maatkolf van 200ml en aangelengd met H2O. Bereken de eindconcentratie van de HNO3-opl + #mg HNO3/100ml Vraag 2: bereken de pH van het mengsel: 50,00ml NH4Cl 0,100M 10,00ml NH3 0,050M 20,00ml KOH 0,050M 10,00ml NaOH 0,050M Vraag 3: Hoeveel ml HCL (0,0982M) moet men toevoegen aan Na3PO4 (0,100M) om de kleuromslag van MO waar te nemen? Vraag 4: Redoxtitraties: aan 0,0200M Cu2+ wordt een overmaat Pb toegevoegd. a) Kev afleiden en berekenen b) bij evenwicht Esysteem berekenen + [Cu2+] berekenen 2012 juni examen theorie 1) alles van hoofdstuk 5 (kristallijne/colloidale neerslag) 2) - afleiding Kev bij complexen - titratie curve ijzer 2 en cerium 4 - alles over inwendige redoxindicatoren oefeningen 1) vraag gelijk tabel p.30 2) complexometrische titratie van ijzer 2 en cerium 4 de concentratie van ijzer 3 fzo bepale 3) weetk ni meer   2014 juni examen Theorie (2vragen) 1. a) methode van Noyes, ma ni gwn da, specifiek het verschil tss 2 en 3 waardig positieve metaalionen in zuur en basisch milieu b) uitrekenen bij welke pH CdS kwantitatief is neergeslagen en kijken of MnS bij die pH al begint neer te slaan 2. a) cerimetrie: Kev berekenen voor oxidatie van Fe2+ met Ce4+ b) titratiecurve (E ifv V) voor Ce4+ getitreerd met Fe2+ en E-waarde berekene bij 0, 10, 100 en 110ml toegevoegd titrans OF 1) Oplosbaarheid -> aangroei + kiemvorming met Q-s/s uitleggen (met grafieken) -> colloidale kristallijne neerslag: hoe bekomen? -> dubbele elektrische laag -> gravimetrie: wrm geen colloidale neerslag? 2) Neerslagtitratie -> bij 0ml, 90ml, 100ml (=EP) en 110ml -> pCr2O7 en pAG -> titratiecurve (met beide p-functies erin) -> methode van Mohr en Fajans (indicators uitleggen) OF 1) Factoren die de oplosbaarheid beïnvloeden -> Je hebt een MI-neerslag (ik weet niet juist meer welk metaal) en daaraan voeg je KI toe. Leg de invloed van het gemeenschappelijk ion kwalitatief en kwantitatief uit. -> Leg de rechtstreekse invloed van de pH kwantitatief uit a.d.h.v. Mg(OH)2 bij pH= 1, 5 en 12. -> Leg de invloed van elektrolyten uit. (TIP: Dit kwantitatief uitleggen doe je best door de oplosbaarheid s te berekenen) 2) Neerslagtitraties -> Een titratiecurve van het type M2Z (Ag2CrO4) uitwerken (met de vereenvoudigde berekeningen: 0ml; 10 ml voor E.P., op E.P., 10 ml na E.P.). -> Leg de werking van de indicator (K2CrO4) bij de methode van Mohr uit. Aan welke voorwaarden moet er worden voldaan? Wat gebeurt er als de pH te zuur/te basisch is? -> Leg de werking van de indicator (fluoresceïne) bij de methode van Fajans uit. Aan welke voorwaarden moet er worden voldaan? Oefeningen: 1. geg: H2SO4 25 m% en N=6,02; gezocht: de rest 2. pH berekenen, KOH, HCl en (COOH)2 3. MnO4-/MnO2 en Cu2+/Cu+, bereken MnO4- OF 1. geg: verschillende stoffen waarvan jij nog de juiste M moet zoeken (zoals tabel oef 30) gezocht: a) de concentratie die je bekomt als je deze stoffen samenbrengt (mengt) b) hoeveel liter van deze concentratie (= gegeven) moet je erbij doen om een mengsel te bekomen met deze concentratie (=gegeven) 2. de pH berekenen van een mengsel van 3 stoffen 3. het volume berekenen dat nodig is aan HCl om PO43- te titreren tot een pH van 3,63. De concentratie PO43- en HCl zijn gegeven, het volume PO43- ook. Juni 2014. Analytische Chemie Theorie: 1.oplosbaarheid a) Leg uit de invloed van rechtstreekse pH en onrechtstreekse pH das aan da hand van Mg(OH)2 en calciumoxalaat b) Bij methode van Noyes, gebruiken we H2S als neerslagreagens. Wanneer zal een neerslag kwantitatief neerslaan? (leg da gwn uit met Cd2+/Mn2+ 2. redoxtitraties. a) Kev geven van Fe(2+) en MnO4- en ook uitleggen , eigenlijk dat gewoon in functie van de pH b)zet de titratiecurve uit voor pH=0,... waarbij het volume van MnO4- uitgezet t.o.v. E-waardes. (Fe2+ + MnO4-) Bereken u reductiepotentialen bij 0mL, 90mL, 100mL, 110mL c) verwoord de standaardisatie van S2032- met IO3- gewoon door reactievergelijkingen te geven. (zie labo!) en ook wanneer en waarom gebruiken we zetmeel als specifieke redoxindicator. Oefeningen: - 2 mengsel waarvan g de pH moest berekenen mengsel 1: NaOH + H3SO3 mengsel 2: HNO3 + NaCl - bereken de oplosbaarheid van PbI2 + hoeveel van de 5g gaat niet oplossen in 2L? - gaat de oplosbaarheid van PbI2 verhogen, verlagen, hetzelfde blijven bij toevoeging van NaI 0.100M - HNO3 m%=50% en N=10.4 . Geeft de molaliteit, dichtheid en molfractie. - Reductiepotentiaal bepalen 2015 augustus examen 1. a) Leg uit welke factoren de oplosbaarheid beinvloeden, rechtstreekse pH en onrechtstreekse pH das aan da hand van Mg(OH)2 en calciumoxalaat b) Leg met de H2S methode van Noyes het neerslaan metaalionen uit en de invloed van de pH 2. A) Geef de redoxtitratie van Fe2+ 100ml 0.1M met MnO4- 0.02M bij ph 0, 2 en 4 na toevoegen van 0 ml, 90ml, 100ml en 110 ml MnO4- B) Leg de werking uit van een indicator die gebruikt wordt bij een jodi en jodometrie. Iets met thiosulfaat... Oefeningen: 1. oefeningen met m%, molfractie, d, formaliteit, normaliteit, molaliteit 2. Bereken de PH van H3PO4 + NaOH mengsel. 3. Redoxpotentialen 2016 juni examen theorie 1 vragen over oplosbaarheid (temperatuur, gemeenschappelijk ion, pH rechtstreeks kunnen aantonen via berekening met behulp van Ksp en elektrolyt) 2 redoxtitratie van cerium met ijzer en dan nog bijvraagjes over redoxindicatoren 2016 juni examen Theorie 1) a. Verband tussen oplosbaarheid en opslosbaarheidsproduct van stoffen met verschillende formule aantonen met AgCl en Ag2CrO4 b) Invloed van gemeenschappelijk ion aantonen met Ba(IO3)2 in aanwezigheid van KIO3. 2) Complexometrische titratie: Mg2+ met EDTA. Oefeningen: 1) Oplosbaarheid en Verdunning 2) pH berekenen van een mengsel van 50ml NH4Cl 0,1M; 20ml NH3 0,05M ; 10ml NaOH 0,05M en 20ml KOH 0,05M 3) Cu2+ 0,2M reageert met een overmaat van Pb a) Kev afleiden en berekenen b) Esysteem en concentratie Cu2+ bij evenwicht berekenen 2018 juni examen Theorie  1. a) Het gemeenschappelijk ion effect kwalitatief uitleggen en kwantitatief uitleggen a.h.v. PbI2 dat oplost in 0,1 M KI. b) De rechtstreekse en onrechtstreekse invloed van de pH uitleggen bij de oplossing van Mg(OH)2 en calciumoxalaat. 2. a) De titratie van 100 ml AgNO3 0.1 M met Na2CrO4 0,05 M bij toevoeging van 0 mL, 90 mL, 100 mL en 110 mL titrans. Vervolgens dient men de pAg en pCrO4 te berekenen en in een grafiek weer te geven in functie van het volume toegevoegd titrans. b) De werking van de indicator fluoresceïne bij de titratie van Cl-ionen met Ag-ionen met de methode van Fajans theoretisch uitleggen. Oefeningen  1. a) Een massa kaliumdichromaat (K2Cr2O7) wordt opgelost in een maatkolf van 50 mL en vervolgens wordt hiervan 5 mL gepipetteerd en in een andere maatkolf (verschillend volume) overgebracht en aangelegd. Dit wordt enkele keren gedaan telkens met verschillende volumes. Uiteindelijk dient men de concentratie kaliumdichromaat in mmol/L te geven en de concentratie chroom in mg/L. b) Het oplosbaarheidsproduct van Pb(OH)2 berekenen bij een bepaalde pH. 2. De pH berekenen van een mengsel van HCl, HBr, CH3COOH en CH3COONa. Alle volumes en concentraties zijn gegeven. 3. De evenwichtsconstante van een redoxreactie berekenen als de standaardreductiepotentialen van gelijkaardige redoxreacties zijn gegeven. (Deze reacties samen kunnen onrechtstreeks leiden naar de reactie waarvan je de evenwichtsconstante moet berekenen.) 2015 juni examen (Vroeger Moleculaire architectuur) lector: T. Mortier vraag 1 5 moleculen gegeven. Bepaal de puntgroepen van deze moleculen. vraag 2 2 moleculen gegeven. Puntgroepen bepalen, chiraliteit bepalen en polariteit bepalen. vraag 3 2 escher figuren: symmetrie-elementen aanduiden, eenheidscel zoeken en de naam van de vlakgroep geven vraag 4 2 eenheidscellen gegeven (projectie langs de c-as). Voer de symmetrie operatie uit en schrijf de coördinaten van de positie. vraag 5 vraagstuk: bereken de hoek van {100}, {010}, {111} vlakken (orthomerisch). Golflengte, a, b en c = gegeven. vraag 6 Geef de irreduceerbare representatie. Karaktertabel = gegeven. 2021 Januari Labo Examen (Analytische I) 2022 Januari Examen Analytische Chemie I Theorie & Oefeningen Theorie: Vraag 1: 2 EP van 0,1M Na2CO3 getitreerd met 50ml HCl berekenen door de vereenvoudigde formule af te leiden (verwaarlozingen verklaren) en per EP een indicator toewijzen. (Grafiek gegeven, tabel van indicatoren gegeven) Vraag 2: Galvanische cel met Cu en Ag gegeven, lijndiagram opstellen, kathode/anode benoemen, thermodynamische potentiaal berekenen, redoxreactie opstellen, evenwichtsconstante berekenen Oefeningen: Vraag 1: 10ml HClO4 0,8M 10ml NaClO4 0,5M 10ml NaOH 0,4M 10ml HClO 1,7M pH van mengsel berekenen + alfa (ionisatieconstante) van de z/b reactie berekenen juni 2022 analytische ll Theorie a) chelaatverbinding + stabiliteit ifv pH en lading  b) titratiecurve tekenen + bereken (Mg en EDTA) c) titratiecurve van CH3COOH en NaOH uitleggen aan de hand van grafiek + EP aanduiden d) factoren die de geleidbaarheid beïnvloeden Oefeningen a) oplosbaarheid van Al2S3 met concentratie H2S en pH gegeven b) oefening op de wet van Labert-Beer 2023 juni Examen Analytische chemie II Theorie :  Vraag 1 : Gemeenschappelijk ion effect uitleggen; PbI2 oplossing bij toevoegen van KI Vraag 2 : a) Berekenen titratiecurve 100 mL NaCl 0,1M met AgNO3 0,1M op 0mL, 90 mL, 100 mL en 110 mL. pCl uitzetten in functie van toegevoegd volume AgNO3  b) Invloed van verdunningen op pCl uitleggen c) Invloed van andere Ksp waardes op pX uitleggen (X: Br,Cl,I) Vraag 3: Conductometrische titratiecurve gegeven (100 mL CH3COOH + NaOH 0,1012M)  a) Verloop hiervan uitleggen b) EP aanduiden en concentratie CH3COOH ongeveer bepalen  Oefeningen :  Vraag 1 : Ni2+ oplossing met H2S, bepaal pH waarde waar de neerslag begint te vormen  Vraag 2 : paracetamoloplossing met gekende concentratie wordt verdund en A gemeten. Tablet wordt opgelost en verdund, en daarvan wordt ook A gemeten.  a) Bepaal moleculaire extinctiecoëfficiënt  b) Bepaal massa van paracetamoltablet  c) Bepaal absorbantie wanneer cuvetje maar 0,5 cm lang is  d) Bepaal energie van 1 foton bij 423 nm 2023 Juni Lab Examen Analytische II Neerslagtitratie :  Cl staal -> starttiratieschema maken met alle stoffen, volumes, concentraties,... van standaardisaties en titratie analiet  Enkel titratie analiet uitvoeren en concentratie onbekend staal bepalen (in mM, g/L, ...)  Spectrofotometrie : stock met gekende concentratie -> verdunnen en daar spectrum van opmeten  Onbekende stock -> verdunnen en A meten  Concentratie onbekende bepalen via functievoorschrift ijklijn (is gegeven)  Toledotoets: 4 vragen 2024 januari labo examen Analytische chemie I 1) Titrimetrie Gegeven: Titratieschema opstellen voor onverdunde Trijodide stockoplossing met c = +/- 0,024 M  Je krijgt een individueel volume bv 20,00 ml die je moet aanlengen tot 100,00 ml. Gebruik 1 standaardisatiestap en methode 2 voor de Primaire Standaard. (tip bij titratieschema ken de specifieke zuur-base indicatoren per labo per reactie.) Je mag kiezen tussen bepaalde stoffen net zoals gegeven op het voorbeeld examen: azijnzuur (conc) 17 M zoutzuur (conc) 11,5 M natriumhydroxide (conc) 2,5 M KHftalaat vast Tris Borax vast Zuur-base indicator druppelflesje Op het einde moet de concentratie berekend worden in 2 van de verschillende 4 opties die ook individueel zijn. mg/100ml mmol/1000ml ... ... Gevraagd: A) Formuleer doel  B) Titratieschema C) Massa primaire standaard berekenen D) Halfreacties uitschrijven E) Formuleer besluit 2) X-toledo toets (Verschilt per individu dus versie 2 --> persoon 2) vraag 1) Je krijgt vier ingevulde titratieschema's en moet kunnen aanduiden welke correct is.  gegeven: analiet is HCl met c= 0,08 M Titrans telkens NaOH PS KHft of Tris Vraag 2) Buffer mengsel maken van pH= 6,8 vertrekkend van 30,00 ml HCL (methode 2) gevraagd: geef de massa of volume van de base kiezen uit de 4 buffermengsels Gebruik NaH2PO4 / Na2HPO4 pKz = 7,20 (NaH2PO4.2H2O: vaste stof / Na2HPO4.12H2O: vaste stof)  Belangrijk bij molaire massa de H20's niet vergeten optellen aan totaal. Vraag 2) (versie 2) Buffer mengsel maken van pH= 9,9 vertrekkend van 30,00 ml NaOH (methode 2) vraag 3) Meerkeuzevraag Juist/fout vragen duid juist aan De titratie van Fe2+ met KMnO4 moet traag gebeuren. De titratie van Fe2+ met MnO2 moet warm gebeuren. ... ... vraag 3) (versie 2) Meerkeuzevraag over welke volgorde de toevoeging van Fe2, zuur en ClO3-moet toegevoegd worden. vraag 4) Meerkeuzevraag over redoxtitratie van Trijodide en thiosulfaat over wie reductor en oxidator voor én na de reactie. 2024 januari Analytische Chemie I Theorie Vraag 1) 10 punten 2 titraties uitschrijven en schetsen op dezelfde grafiek  20,00 ml HCl 0,1M titreren met NaOH 0,2M 20,00 ml HF 0,1M titreren met NaOH 0,2M Dit voor 0,00 ml - 5,00 ml -10,00 ml -15,00 ml NaOH Vraag 2) 5 punten Op Schematische voorstelling van een pH-Ion gevoelige elektrode elk onderdeel kunnen benoemen op een tekening. Lijndiagram voor een gecombineerde glasmembraan elektrode met de vier potentialen kunnen uitschrijven en potentialen bijschrijven. Vraag 3) 5 punten Helling van de calibratie van de glaselektrode kunnen berekenen met specifieke gegevens.  De formule voor de constante van de Nernstvergelijking 0,0592 kunnen schrijven.  Oefeningen Vraag 1) 5 punten zuur base reacties 100ml H3AsO3 0,1M 100ml Na2HAsO3 0,1M 100ml HCl 0,3M vraag 2) 5 punten pH berekenen Biomoleculen en celbiologie 2011 juni examen Reeks 3 antwoorden tussen [...] achter de vraag. Mondeling Vraag 1: Gegeven = structuur van een molecule. a) Wat voor een molecule is dit? [fosfatidylamine] b) Duidt de verschillende delen aan [glycerol, vetzuur 1 (leek op linolzuur, maar de 2e dubbele binding zat op C13), vetzuur 2 (palmitinezuur) en choline] Bijvragen: - Welke delen van de molecule zijn hyrdofiel[De ester met de fosfaatgroep = de kop = polair] en hydrofoob [de vetzuren = apolair] en waar in de cel bevinden ze zich. [Plasma Membraan (kunnen schetsen)] - Hoe komen deze verbindingen tot stand? [afsplitsing van H2O, vorming van ester] Vraag 2: Teken het disacharide sucrose (saccharase) Teken eerst de samenstellende componenten (liniair en cyclisch). [alfa - D - glucopyranose en beta- D -fructofuranose Dit is een 1-2 verbinding] Teken dan hoe de verbinding tussen deze componenten tot stand komt. [glycosidische binding] Teken tot slot het volledige disacharide. Bijvragen: - Wat weet je over D-/L-conformaties? [positie van de -OH op voorlaatste C] - Wat weet je over alfa- en beta-suikers? [positie van de -OH op de C naast O in ringstructuur] - Als je een lineaire structuur hebt, hoe kan je zien of de OH-groepen naar boven of naar onder staan in de cyclische vorm? - Wat weet je over reducerende suikers? Duid de reducerende elementen aan. [bij de monosachariden is het reducerende element de OH-groep die betrokken wordt bij de glycosidische binding, bij sucrose zijn die OH-groepen weg dus geen reducerend suiker meer] Schriftelijk Vraag 1: Teken het dipeptide Glu-Phe zoals het voorkomt in een basisch milieu. [ Opassen hoe glutaminezuur bindt want er is een uitzondering met de zijketen ] Vraag 2: Teken cholesterol. Vraag 3: Invuloefening in een Kolom Geef voor Alanine, Serine en Lysine de zijketen, duid aan of ze polair/apolair en/of zuur/basisch zijn. [Alanine, -CH2. Serine: -CH2-OH, apolair. Lysine: -(CH2)4-NH3+, polair, basisch] Vraag 4: Multiple choice - gegeven: 2 structuren. Duid aan om welk molecule het gaat en tot welke groep het behoort. [structuur 1: dCTP, nucleïnezuur. structuur 2: galactosamine, suiker] Vraag 5: Leg uit in maximaal 3 regels: - Beta-vouwblad - Euglobuline Andere reeks Mondeling je kreeg een structuur getekend: zeggen wat dit is, groepen in aanduiden, waarvoor het gebruikt wordt, functie, plaats in lichaam (vraagt ze mondeling) opl: sfingolipide. teken: Gly-phe-Asn-cys. Wat voor binding? hoe wordt dit gevormd? vertel iets op de aminozuren in functie van de PH? (uitleggen met zwitterion dat zuur of basisch reageert, en het isoëlektrisch punt vermelden) schriftelijk teken: fructose in lineaire vorm, furanose vorm en pyranose vorm teken:CMP tabel met verschillende soorten suikers, Twee voorbeelden waren weergeven, jij moest aanvullen (mono-di-poly// soort binding// reducerend of niet) twee structuren waren getekend (cholesterol en proline) je krijgt per tekening bollkes vragen 1 wat is dit (5 soorten namen) 2 waar hoort dit thuis (eiwitten, vetten,....) Leg in 3 zinnen bondig uit bouwstenen (geef ook alle elementen) - HDL (high density protïëns)  Schuingedrukte tekst 2012 januari examen Vraag 1: teken linol-2stearinezuur. gewoon beginnen met glycerol en daar 1 keer linolzuur en 2 keer stearinezuur op zetten. bijvraag was hier wat er met het smeltpunt zou gebeuren als er minder dubble bindingen zouden in zitten =>  die zou verhogen omdat de vetzuren zo dichter op mekaar gestapeld kunnen worden. Vraag 2: schets zetmeel, uit welke sachariden en disachariden bestaat het? wat is het verschil met glycogeen en cellulose? Vraag 3: teken TTP Vraag 4: wat zijn beta-keratinen (voldoende uitleg geven) dan waren er nog 2 vragen maar die weet ik niet meer, maar hier komt het op neer: 2012 juni examen schriftelijk: 1) geef de volgende tetrapeptidebinding: ASP-CYS-PHE(O, kweet et ni meer)-GLY in meest basische pH a) geef eerst bouwstenen b) hoe en welke binding wordt gevromd c) geef eigenlijke molecule 2) teken de structuur van galzuur/galzout 3)teken beta D-galactose 4) kreeg ge kaderke me verschillende vetzuren en dan moest gij da aanvulle me hoeveel en waar de dubbelebinding voorkwam + hoeveel c-atomen 5) kreeg ge NOG is een kaderke me verschillende structuren moet ge kunne benoeme (zo specifiek mogelijk) en aanduiden bij welk hoofdstuk da hoort 6) leg uit: bouwstenen(en geef de lijst), uitzouten van eiwitten (geef grafiek) en dan nog een heel moeilijk woord da eindigt op glycaan dacht ik mondeling: 1) kregen we afbeelding van de structuur van fosfolipde en moest ge zegge wa da was en de verschillende onderdelen benoemen 2) teken een dinucleotide GU a) eerst bouwstenen b) welke en waar wordt er binding gevormd c) teken de structuur LEER JE STRUCTUREN EN JE KAN HET ik had vorig jaar enkel de theorie geleerd en de structuren gwn eens bekeken mt als resultaat dat ik gebuisd was. dit jaar heb ik enkel de structuren geleerd ( en de nodige uitleg natuurlijk) en het ze zij dat het een perfect examen was :-) 2013 juni examen lector: Sara Moens Vraag 1: a) Teken een triglyceride (bestaande uit linoleenzuur, oliezuur en palmitinezuur). b) De natuurlijk voorkomende vetzuren zijn in cis/trans vorm (schrappen wat niet past) + leg deze vorm uit. c) Als het aantal dubbele bindingen stijgt, daalt/stijgt het smeltpunt (schrappen wat niet past) + leg uit. Vraag 2: a) Teken het aminozuur (een van de 11 aminozuren die je moest kunnen tekenen, ik weet niet meer juist welke). b) Teken de vorm die voorkomt bij pH = 7 (je krijgt de pKz waarden). c) Bereken het isoelektrisch punt en leg uit hoe je dit hebt gedaan. Vraag 3: a) gegeven: een structuur (deze was galzuur). Geef de zo volledig mogelijke naam van deze structuur. b) Waar wordt dit gemaakt en uit wat wordt dit gemaakt? c) Welke functie heeft het? Vraag 4: a) Teken het dinucleotide A - C zoals het voorkomt in RNA. b) Wat is het verschil tussen DNA en RNA? Vraag 5: Het suiker (naam weet ik niet meer) verandert op de C3 en C4 van fructose (de H en OH zijn hier dus omgewisseld). Teken de Fisher en Haworth projectie van dit suiker. Vraag 6: Je krijgt een polysacharide bestaand uit 1 soort monosacharide. a) Geef de zo volledig mogelijke naam van dit suiker. b) Teken de bouwste(e)n(en) van dit suiker. c) Wat is de aangeduide binding? (Dit was de binding tussen de 2 monosachariden) Vraag 7: a) Teken SER - GLY - GLN - LYS b) Hoe noemt de gevormde binding? c) Leg uit hoe deze wordt gevormd. Vraag 8: Vul het kadertje aan. Je krijgt 5 structuren en moet deze zo volledig mogelijk benoemen + aanduiden tot welke groep (nucleïnezuren, suikers, ...) ze behoren. Vraag 9: Leg deze woorden uit: bouw-elementen, alpha-keratine, ... 2016 augustus examen .1. a) L-Asn en L-Lys tekenen. b) pI berekenen (Pz gegeven) c) Tekenen bij deze pI. .2. a) Teken 1-linolo-2-stearino-3-oleïne b) Is het smeltpunt hoger/gelijk aan/lager dan die van tristearine? Leg uit .3. a) Teken Cys-Gly-Tyr-Glu b) Systematische naam? c) Teken bij pH=9 .4. Structuur gegeven (galzuur) Wat weet je over de biosynthese?(Plaats voorkomen, voorlopers?) Functie? .5. Polysacharide gegeven met 3 suikers (galactose, glucose en fructose) Deze 3 apart tekenen en benoemen De twee bindingen tussen deze suikers benoemen .6. Dinucleotide van U-C tekenen in RNA Verschil tussen DNA en RNA in structuur? Verschil aantonen met tekening van molecule .7. Kader met 4 structuren Naam + soort geven .8. 4 woorden definiëren (bouw-elementen, Edmans degradatie,Collageen,VLDL) 2017 augustus examen Vraag 1: L vorm van cysteine en asparagine, pI berekenen, + toestand bij deze pI. Vraag 2: Een galzuur is gegeven, zeggen welke soort biomolecule het is, vanwaar het vandaan komt, zeggen wat voorlopers zijn... Vraag 3: Tekenen van Dinucleotide van RNA met UG, zeggen waarin deze verschilt van DNA ( ribose deoxyribose)... Vraag 4: Tekenen van 1 oli 2 linoleen 3 stearaat zeggen wat verschil in smeltpunt is met Tristearaat dus invloed van dubbele bindingen jwz x Vraag 5: peptide van 5 AZ is gegeven, verschillende aminozuren tekenen (dus de molecule splitsen eigenlijk, niet zo moeilijk) maar wel met de naam. Petptide opnieuw tekenen bij pH = 11 Vraag 6: Een tekstje zever over een suiker van galactose en fructose, fisher projectie van galactose en fructose tekenen, daarna howorth projectie van de disacharide volgens een 1,4 binding. Zeggen of deze reducerende eigenschappen heeft. Vraag 7 4 structuren gegeven, naam en soort biomolecule zeggen Vraag 8: Uitleggen wat oligo elementen zijn uitzouten van eiwitten en nog 2 andere maar die ben ik vergeten sorry mezelf voor in juni volgend jaar :( 2018 juni examen 1) Teken L-cysteïne en L-asparagine in de fischerproject (niet geïoniseerd). Bereken de pI van L-asparagine (pKa-waarden zijn gegeven) +leg uit hoe je die bekomt en teken deze molecule op die pHTeken L-cysteïne op de pH's van 4, 7 en 10. 2) Teken 1-linoleen-2-oleïne-3-stearaat en vergelijk het smeltpunt met die van tri-stearaat. Welke is hoger/lager en waarom? Je krijgt geen punten als je zegt welke hoger/lager is zonder uit te leggen waarom. 3) Teken D-arabinose (Er wordt gegeven dat dit een C2-epimeer van D-ribose is) in open ketenstructuur. Teken vervolgens deze molecule ook in ringstructuur/Haworthprojectie in zowel alfa-furanosevorm als bèta-pyranose vorm. 4) Teken het dinucleotide van RNA U-G. Wat is het structureel verschil tussen DNA en RNA? Teken ook de bouwstenen die verschillen. 5) Er wordt een molecule gegeven. Welke? (hier: galzuur) Wat is de biosynthese van deze molecule (structurele samenstelling, voorlopers, enz.)? Wat is de functie van deze molecule? 6) Er wordt een molecule gegeven. Welke? (hier: oligopeptide van 7 aminozuren) Teken alle bouwstenen van deze molecule volledig uit. Welke soort binding hebben wij tussen deze bouwstenen? Teken deze binding tussen twee willekeurige bouwstenen. 7) Er zijn 4 moleculen gegeven. Geef de meeste specifieke naam van deze molecule en duid aan tot welke groep ze behoren (vetten, proteïnen, suikers of nucleïnezuren). Je krijgt geen punten als je aanduidt tot welke groep het hoort zonder een naam te geven. (Histamine, glucuronzuur, terpeen, disaccharide) 8) Leg de volgende begrippen uit: wassen, hyperchroomeffect, alfa-keratinen (met voorbeeld) en oligo-elementen (met voorbeeld). 2021 Augustus Examen Welk suiker zit er in GMP? Teken het lineair en circulair, teken/schets het volledige molecule, geef de volledige naam. 2022 Augustus Examen Lectoren: S. Moens (Biomoleculen), K. Van den Bergh   ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Celbiologie (75 punten) Vraag 1 (25 punten) Allemaal vragen over 1 hoofdstuk, hier hoofdstuk 2: De kern. 1. Op deze tekening moest je zeggen wat alles was, behalve nucleoplasma. 2. Ze zei de nummers van Hetero- en Euchromatine, zeggen wat het verschil en voorkomen was. 3. Zeggen wat allemaal tot de nucleaire envelop behoorde. 4. Teken chromosoom met alles erop en eraan. 5. Je kreeg allemaal afbeeldingen van de stappen van een celdeling, je moest zeggen welke het was. En wat de bedoeling van de celdeling was. Het was Mitose als ik het goed heb 6. De afbeeldingen de juiste volgorde zetten en de namen van de fases. Vraag 2 (15 punten) Grote vraag met wat deel vragen, ging over hoofdstuk 3: cytoplasma, cytoskelet en beweging. Vraag 3 (10 punten) Begrippen uitleggen, denk 5 begrippen Meerkeuzevragen (25 punten) 2023 April Examen BIOMOLECULEN  Tripeptide (Tyr-Asp-Ser): volledige naam geven + tekenen (bij pH=7) + pI berekenen Dinucleotide: naam van nucleobasen, nucleosiden, nucleotiden + suiker hierin tekenen (Fisher en ring) + schetsen van volledige dinucleotide  15 meerkeuzevragen CELBIOLOGIE Grote vraag (/25): over complex I, III, IV   Mitose (/15): hoe DNA is verpakt (a.d.h.v. figuren) + voor wat S-fase staat en wat er dan gebeurt, uitleggen door tekening te maken + verschillende figuren van mitosedeling (welke volgorde, hoe heten de fasen en wat gebeurt er in die fasen)  Begrippen (/10): beta-tubulin, SRP, thylakoid, tyrosine kinase receptor, ...  25 meerkeuzevragen Leven in beeld (Cel- en microbiologie) 2012 januari examen Januari 2012 (1) Dit is een schriftelijk examen. Hoofdvraag:  Leg Meiose 1 volledig uit. Bijvragen: Leg uit aan de hand van een voorbeeld: secundair  actief  transport Je krijgt 2 tekeningen van een organel, je moet die benoemen en zijn hoofdfunctie in het kort beschrijven Geef de 4 stappen (niet uitleggen) om glucose af te breken Welke organellen/celdelen/ benodigdheden zijn er allemaal nodig voor de DNA-transcriptie of eiwitsynthese. lokaliseer volgende begrippen door te benoemen bij welk organel op plaats in de cel ze horen - chiasmata - kinetochoor - axonema - ... Verklaar of volgende stelling juist of fout zijn. indien ze juist zijn, fundeer! Indien ze fout zijn, verbeter ze: - endergone reacties zijn G>0 - Microtubuli wordt aangemaakt in de spoelfiguur - ..... Chemie-diffusie....... -................ Januari 2012 (2) hoofdvraag:  gegeven is de  matrijs keten, zet deze om in RNA geef hierbij om welke molecules het gaat, ... bijvraag 1:  -teken de cel na de telofase maar voor de cytokinese, 2n=4, -is dit mogelijk in de meiose : ja/nee, -.. bijvraag 2:  verklaar volgende begrippen d.m.v. de celorganellen of structuren te benoemen -chiasmata, -mesosoom, -ORI, -..., bijvraag 3:  -geef de vergelijking van de fotosynthese, -waar vinden de overige deelreacties plaats in de plant, -... stellingen: Geef aan of de stelling waar is of niet waar is. Indien de stelling waar is, verklaar dan kort waarom. Indien deze stelling niet waar is, herformuleer deze dan kort zodat ze waar is. -als een dierlijke cel in een hypertone oplossing word gebracht ondergaat deze een lyseen, -... 2014 januari examen Lector: Karolien Van den Bergh Hoofdvraag:  Het Golgi-apparaat a) Teken + duid alle structuren aan b) Geef de 3 functies c) Geef de 3 bestemmingen van de eiwitten die vertrekken vanuit het Golgi-apparaat d) Leg uit hoe het tRNA naar het membraan van de rER gaat om vervolgens naar het Golgi-apparaat te gaan Bijvraag:  rRNA a) In welk celorganel wordt dit aangemaakt? b) Hoe noemt het eiwit dat gebruikt wordt voor de synthese ervan? c) In welke stap wordt het gemaakt? (benaming hiervan) d) In welk eukaryoot celorganel bevindt het zich? e) Komt dit ook voor bij de prokaryote cellen? Bijvraag:  chloroplasten en mitochondriën a) Geef de 3 gemeenschappelijke functies b) Geef de naam van de 2 processen die hier plaatsvinden c) Geef de reactievergelijkingen van deze 2 processen d) Geef de anaerobe reactievergelijking die zwavelbacteriën uitvoeren Bijvraag:  meerkeuzevragen Bijvraag:  je krijgt verschillende woorden a) Wat? (functie en wat het is) b) Waar? (waar in de cel bevindt het zich) 2016 januari examen 1) Gegeven is een ATP molecule. Geef de volledige naam hiervan, de naam als er maar 1 fosfaatgroep zou opzitten (Monoadenosinefosfaat) en in welk organel dit wordt aangemaakt. 2) Teken een mitochondrium en duid de onderdelen hierop aan. 3) Geef de theorie hoe dit celorganel (mitochondrium dus) is ontstaan en geef voorbeelden a.h.v. de vorige vraag. (endosymbiose) 4) Gegeven is een tekening van een ATP pomp, duid verschillende delen hierop aan. 5) Gegeven is een tekening van chromosomen in de metafase. Duid de verschillende delen aan (microtubuli, kinetochoor en centriolen) en in welke fase bevind zich dit? (Ja, metafase, maar dit moest je zelf zoeken natuurlijk) 6) Teken de opbouw van microtubuli 7) Cellulaire respiratie, geef de 3 stappen, hoeveel ATP wordt gevormd per stap, waar, leg in grote lijnen uit. Leer dit niet in detail. 8) Wat is rRNA? volledige benaming, welke andere RNA's zijn er? Enzyme voor RNA synthese en duid aan op 3 verschillende tekeningen welk RNA het is. En waarvoor dient rRNA? 9) 10 meerkeuzevragen, geen GIS-correctie, slecht één antwoord, anders 1 punt af! 10) Begrippen uitleggen. Waar en wat? 2017 januari examen Hoofdvraag Bespreek een celcyclus van een dierlijke cel met n=4. Maak hiervoor duidelijke tekeningen waarop je alle structuren benoemt Bijvraag 1 Via welk proces wordt mRNA gesynthetiseerd in de cel? Welk enzym katalyseert de synthesereactie? Waar in de eurkaryote cel vindt dit proces plaats? Welke functie heeft het mRNA in de cel? Komt mRNA ook voor in prokaryote cellen Waarom wel of waarom niet? Bijvraag 2 Lokaliseer de volgende begrippen in de cel door het benoemen van de celstructuur of het celorganel. 1. Tonoplast. 2. Homologe chromosomen. 3. Synthese voor eiwitten. Bijvraag 3 Geef de algemene vergelijking van de ademhaling. Waar is dit proces gelokaliseerd in de cel. Wees volledig. Wat is het doel van de ademhaling. Bijvraag 4 Wat is passief transport. Geef een voorbeeld van passief transport doorheen het celmembraan dat je volledig uitlegt. Geef een tekening waarop je alle getekende structuren benoemt Stellingen Geef aan of de stelling waar is of niet waar is. Indien de stelling waar is, verklaar dan kort waarom. Indien deze stelling niet waar is, herformuleer deze dan kort zodat ze waar is. 1. Glycogeen is een voorbeeld van een polysacharide bij planten 2. Tijdens de mitose worden de homologe chromosomen van een paar uit elkaar getrokken in de anafase Microbiologie 2018 juni examen [MONDELING] 1) Je krijgt een celwand en moet zegge of het grampositief of negtief is. Er zijn dinge aangeduid die je moet benoemen en functie van geven. (Teichonzuur, NAM/NAG, fosolipe, peptidoglycaanlaag, periplamsatische ruimte,...) 2) MRSA is resistent tegen een peniciline. Leg werking peniciline uit normaal. Geef manier waarop bacteriën zich resistent maken. (Pomp, andere acceptor, andere reactie, afstoten,...) [SCHRIFTELIJK] 2) Ontsmetting en sterilisatie a. leg verschil uit tussen desinfectans en antiseptica b. leg Fenol uit al desinfectans en antiseptica c. Geef een niet chemische sterilisatiemiddel 3) Leg uit a. Biofilm b. Antisepticum/desinfectantia c. Zoönose d. Waterafficiteit 4) uitleg gegeven, begrip geven 5) stikstof cyclus uitleggen en tekenen 2017 juni examen [MONDELING] 1) Teken een grampositieve bacterie in detail en duid aan: Teichon, nucleoïd, NAM en hapanoïde. Leg de 4 termen in groot en breed uit. Ze zal hier over doorvragen, gelijk uitleggen wat de peptidoglycaanlaag doet. 2) Waar of niet waar? a. Bij melkzuurfermentatie wordt melkzuur gefermenteerd en wordt CO2 en H2O vrijgezet. b. Bij gebruik van penicilline zal lactobacillus resistent worden. 3) Je krijgt een celwand en moet zegge of het grampositief of negtief is. Er zijn dinge aangeduid die je moet benoemen en functie van geven. (Teichonzuur, NAM/NAG, fosolipe, peptidoglycaanlaag, periplamsatische ruimte,...) 4) MRSA is resistent tegen een peniciline. Leg werking peniciline uit normaal. Geef manier waarop bacteriën zich resistent maken. (Pomp, andere acceptor, andere reactie, afstoten,...) [SCHRIFTELIJK] 1) Micro-organismen en temperatu a. Geef het afsterven van bacteriën in functie van temperatuur en geef hier een woord uitleg bij waarom. b. Geef de 5 groepen (Psychrofiel, psychrotroof,...) en hun groeitemperaturen 2) Ontsmetting en sterilisatie a. leg verschil uit tussen desinfectans en antiseptica b. Alcohol als ontsmettingsmiddel uitleggen c. Geef een niet chemische sterilisatiemiddel 3) Leg uit a. Chemotaxis b. Biofilm c.antisepticum/desinfectantia d. Zoönose e. Waterafficiteit 4) uitleg gegeven, begrip geven 5) stikstof cyclus uitleggen en tekenen 2016 juni examen MONDELING 1) Teken een grampositieve bacterie in detail en duid aan: Teichon, nucleoïd, NAM en hapanoïde. Leg de 4 termen in groot en breed uit. Ze zal hier over doorvragen, gelijk uitleggen wat de peptidoglycaanlaag doet. 2) Waar of niet waar? a. Bij propionzuurfermentatie wordt propionzuur gefermenteerd en wordt CO2 en H2O vrijgezet. --> Niet waar b. Een virus bevat naakt DNA --> Niet waar, enkel vanaf het in de gastheercel is ingespoten Tip: - Zorg dat alles perfect voorbereid is, letterlijk op de vraag antwoorden is niet genoeg. Heb hier inzicht over en geef meer informatie, dan komt het wel goed :) - Ze geeft wel aanwijzingen op het mondeling examen erlangs zit, let hier goed op ;) SCHRIFTELIJK 1) Micro-organismen en temperatuur a. Geef het afsterven van bacteriën in functie van temperatuur en geef hier een woord uitleg bij waarom. b. Geef de 5 groepen (Psychrofiel, psychrotroof,...) en hun groeitemperaturen 2) Antibiotica a. Geef de werking van penicilline weer b. Geef 2 andere werkingsmiddelen van antibiotica c. Geef 2 redenen waarop een bacterie resistent zou kunnen worden tegen antibiotica 3) Leg uit a. Chemotaxis b. Conjugatie c. Denitrificatie d. Vaccinatie e. zoögenese 4) Geef de woorden Grondlegger medische micro-biologie: Robert Koch 2 bacteriesoorten die sporen vormen: .... Etc, ik weet ze niet meer allemaal 2015 augustus examen MONDELING 1) groeicurve tekenen + elke fase uitleggen + in welke fase worden er endosporen gevormd? (geef ook bacteriën) 2) Waar/niet waar a. peptidoglycaanlaag zorgt voor bescherming tegen osmotische druk (+ verklaar) b. Bacteriën die aan Lithotrofie (Nitrificatie) doen, zijn belangrijk voor de stikstofcyclus SCHRIFTELIJK 1) Ontsmetting en sterilisatie a. leg verschil uit tussen desinfectans en antiseptica b. Alcohol als ontsmettingsmiddel uitleggen c. Geef een niet chemische sterilisatiemiddel 2) Virussen: a. Geef algemene structuur, benoem de onderdelen en waaruit ze opgebouwd zijn. b. Leg uit: lytische infectie door bacteriofaag c. Leg uit hoe lytische infectie een rol kan spelen in de verspreiding van AB-resistentie 3) Leg uit in max. 5 regels: a. Biofilm b. LPS c. Sulfonamide d. ... 4) Omschrijving gegeven, jij moet begrip/naam invullen a. Melkzuurfermentatie b. Auxotroof c. Pasteur d. ... 2015 juni examen MONDELING 1) Afbeelding van gramnegatieve bacterie (hoofdstuk 3, peptidoglycaanlaag etc); delen benoemen + functies 2) Waar of niet waar a. Penicilline is een goed (selectief toxisch) AB b. Bacteriën die aan nitraatademhaling doen, zijn van belang in de stikstofcyclus. SCHRIFTELIJK 1) Groei a. Bespreek de invloed van temperatuur op de groei van micro-organismen (+ grafiek) b. Geef een overzicht op basis van de groei in een temperatuurgebied 2) Virussen: a. Geef algemene structuur, benoem de onderdelen en waaruit ze opgebouwd zijn. b. Leg uit: lytische infectie door bacteriofaag c. Leg uit hoe lytische infectie een rol kan spelen in de verspreiding van AB-resistentie 3) Leg uit in max. 5 regels: a. Chemotaxis b. Stationaire (groei)fase c. Wateractiviteit d. Protozoa e. Commensalisme 4) Omschrijving gegeven, jij moet begrip/naam invullen - Robert Koch - Saccharomyces Cerevisiae - auxotroof - heterotroof ... 2021 April Examen (rood zijn antwoorden) ;) Vraag 1  gegeven:  prokaryote cel en een afbeelding van een gram - bacterie dus dunne peptidoglycaanlaag,.. T Kreeg een tbl en moest verschillende onderdelen bv het genoom een sterool (hapenoiden), lipopolysachariden,... aanduiden op de tekeningen  dan in tabel moest je van elk de functie geven. Vraag 2 Hele groeicurve van een batch cultuur tekenen +  assen benoemen, 2 de vraag was de eerste fase van de groeicurve uitleggen en uitleggen wat een batch cultuur is, rare vraag erbij was iets met schimmels hoe die groeien in een batch cultuur in de eerste fase van de curve Vraag 3 Hele pagina over penicilline antibioticum; Uitleggen wat de functie van penicilline is ( Cross-links )  - Dan de structuur beschrijven van een      peptidoglycaanlaag uit wat die is opgebouwd -waarom penicilline een ‘selectieve toxiciteit’ heeft; - 2 manieren geven hoe een bacterie cel resistent kan w tegen penicillines  bv efflux pomp ( terug naar buiten pompen van de antibiotica)  β-lactamase enzym knipt de β-lactam ring van penicilline kapot waardoor het inactief w gemaakt Vraag 4 Uitleggen wat een serumtherapie is en wat het doet; een voordeel geven en een nadeel Vraag 5 Was een vraag nog met corona virus en dan kreeg je zo een virus afbeelding en moest je de onderdelen benoemen en in een tabel dan de opbouw van die onderdelen bespreken en de naam van het soort biomoleculen er in aanwezig is. Vraag 6 Betekenis woordjes geven; Anaerobe ademhaling ( nitraatademhaling reacties tekenen + energie opbrengst) Conjugatie zoönose Vraag 7 Een hele pagina woordenschat; herinner een paar nog: Naam gistcellen geven; saccharomyces cerevisiae 2 endosporenvormende bacterien; Bacillus en Clostridium naar een hogere concentratiegradient toe bewegen; Chemotaxis grondlegger van de medische microbiologie; Robert Koch een bacterie dat nog voldoende kan groeien op koelkast temp; Listeria bacteriën die graag een hoog zoutgehalte hebben; halofiel Virus bij bacteriën; Bacteriofaag Groei is totaal onafhankelijk van O2; Aertolerant anaeroob Porkaryoten die in zeer extreme omstandigheden kunnen leven; Archae bacteriën Bacteriën die samen zitten en hebben er allebei goede invloed op; Synergisme/Mutualisme 2021 Augustus Examen Vraag 1 Bacterie benoemen Grampositief of gramnegatief? Binnen en buitenkant van de cel, volgende erop aanduiden en functie benoemen: Lipoteichonzuur, Fimrae, Histonen Vraag 2 Grafiek tekenen met temperatuur invloed. Wat gebeurt er als de temperatuur er onder is, of erboven? (Invriezen en denaturatie)? Vraag 3 Verschillende voorbeelden met temperatuur van organismen -> zeggen wat de algemene term hiervoor is Vraag 4 Penicilline valt aan op welk celweefsel; uit wat bestaat dit celweefsel; waarom is penicilline **selectief toxisch** Vraag 5 Bacteriofaag zal ervoor zorgen dat het lichaam resistent wordt voor de bacterie, verklaar Organisme dat kleiner dan 2 en 10% zuurstof nodig heeft ( microaerofiel) Vraag 6 Begrippen: Naam voor gist Vraag 7 Voor- en nadelen van vaccinatie, virusdeeltje benoemen en opbouw van de verschillende delen zeggen; biomoleculen ervan ( zie apart blad covid) Onderzoeksvaardigheden I 2014 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Veiligheid & Hygiëne lector: Hilde Roex Algemene kennis 1. Geef de twee oorzaken van RSI. Geef bij elke oorzaak een voorbeeld. 2. Geef 2 ergonomische hints voor: a) pipetteren b) microscopisch labowerk   Chemische veiligheid 1. Geef 3 tips om veilig te werken met een trekkast. 2. Meerkeuzevragen over eigenschappen van azijnzuur + informatie dat op het MSDS staat (adhv MSDS dat je krijgt). Biologische veiligheid 1. Bioveiligheidskabinet type 2: Wat/wie wordt er beschermt + leg uit adhv een schets van de airflow. 2. Hoe kan je aëresol-vorming beperken tijdens het enten? (2 tips geven) 3. Wat moet er in het labo type 2 extra zijn van labo type 1? (2 dingen geven) 4. Weet ik niet meer Preventiemaatregelen Geef voor volgende situaties telkens 1 risico en de bijhorende preventiemaatregel (je mag PBM maar 1x gebruiken): a) centrifuge b) werken met een cryogene stof c) werken met hepatitis B d) een vacuüm-destillatie e) werken met een transgene plant en niet-transgene planten Onderzoeksvaardigheden II 2014 juni examen lector: Gunther Fleerackers 1) Je krijgt gegevens over de steekproef (het gemiddelde, de variantie en n). Vervolgens moet je een schatting maken over de variantie van de populatie (n gegeven) e dit argumenteren. 2) Een voorbeeld geven van een glaswerk dat de uniforme verdeling volgt + uitleggen waarom + de formule voor de standaard afwijking geven. 3) een oefening op betrouwbaarheidsintervallen 4) een oefening op het tekenen van een boxplot 5) een oefening op het opstellen van een visgraatdiagram 6) een oefening op standaardonzekerheid (van een verdunning) 7) een 'theoretische' oefening op hypothesetoetsen: je moet ze niet uitwerken, maar uitleggen welke toets je moet gebruiken en dit argumenteren 8) een oefening op hypothesetoetsen 9) een oefening op hypothesetoetsen 2015 augustus examen 1. van steek proef naar populatie, schat populatie variantie, steekproef variantie gegeven 2. histogram % onder grafiek berekenen 3. Geef een voorbeeld van een uniforme verdeling. leg uit waarom uniforme verdeling 4. maak een visgraad diagram van de concentratie in mol/L 5. uitwerken hypothese toets (2 a 3 opdrachten) 6. geef betrouwbaarheidsinterval kleine steekproef 7. geef de 3 belangrijke punten van een kwaliteitssysteem Examenopdracht? - Waarom aan voorwaarden voldaan van gepaarde T-toets? - welke methode is nauwkeuriger? (variantie) geef hypothese toets en werk uit - laat zien dat methode A de juiste concentratie meet. 2016 augustus examen 1. De lector statistiek start een studie naar de lengte van de studenten in het eerste jaar professionele bachelor in de chemie die aanwezig zijn in de theorielessen. Voor deze populatie van 22 studenten is de gemiddelde gemeten lengte 1,720 m met een variantie van 0,120 m. De lector wil met deze studie een uitspraak maken over de lengte van alle studenten (totaal: 83). Hoe groot zou je de variantie schatten van de grotere populatie? Schrijf duidelijk je redenering op. 2. In een labo algemene chemie wordt door 67 studenten de moleculaire massa bepaald van salicylzuur met de methode van Dumas. De begeleidende lector weet uit ervaring dat wanneer de waarde bekomen wordt tussen 135 g/mol en 141 g/mol de student goed gemeten heeft dus geslaagd is. Onderstaand dichtheidshistogram geeft de verdeling van de meetwaarden van de 67 studenten. Bereken hoeveel studenten geslaagd zijn. 3. Geef de betekenis van de P-waarde in de methode van hypothesetoetsing. 4. In een wijnonderzoek wil men nagaan of tijdens het rijpen van de Rioja wijn in de fles de aanwezigheid van vluchtige zuren toeneemt. Hiervoor heeft men stalen genomen van de wijn 1 jaar na het bottelen en 3 jaar na het bottelen. De metingen werden uitgevoerd volgens dezelfde methode. Je mag dus veronderstellen dat de varianties gelijk zijn. Als nulhypothese wordt aangenomen dat de hoeveelheid vluchtige zuren niet toeneemt. De analist heeft volgende resultaten van de hypothesetoets: t = 1,91 t(crit) = 1,71 P = 3,42 significantieniveau = 5 5. Twee methoden voor het bepalen van de hoeveelheid paracetamol (mg) in pijnstillers worden met elkaar vergeleken. Hierbij worden verschillende pijnstillers telkens door beide methoden gemeten. methode A 84,63 ; 84,38; 84,08; 84,41; 83,82; 83,55 methode B 82,15; 83,72; 83,84; 84,20; 83,92; 84,16 A. Welke hypothesetoets is geschikt om na te gaan welke methode het meest precies gewerkt heeft? Argumenteer je keuze. B. Geef de formule voor toetsingsgrootheid. 6. Geef een voorbeeld van glaswerk dat je gebruikt in het labo waarvoor je de uniforme verdeling moet gebruiken om de standaard onzekerheid te bepalen. Leg duidelijk uit waarom je de uniforme verdeling moet gebruiken en geef de formule voor de standaard onzekerheid. 7. Een laborant dient een standaard oplossing te maken van 0,4 mM kaliumpermanganaat. Hiervoor weegt hij 315,8 mg kaliumpermanganaat af na tarrering op balans van het type ML54. Deze balans heeft volgens de producent een tolerantie van 0,5 mg. De massa wordt kwantitatief overgebracht in een maatkolf van (100 +/- 0,4)mL en wordt aangelengd met demi water. De oplossing wordt verdund door 2,0 mL met een volumetrische pipet van (2,000 +/- 0,006)mL over te brengen naar maatkolf van (100,0 +/- 0,4)mL en wordt aangelengd met demi water. Molaire massa kaliumpermanganaat = 158,04 g/mol en mag als een constante gezien worden. Bereken de exacte concentratie met bijhorende standaard onzekerheid van de verdunde oplossing. Rapporteer het resultaat volgens de geijkte manier. 8. Voor een experiment moet je nauwkeurig kopersulfaat (vaste stof) oplossen in 100 mL basisch oplosmiddel. Het basische oplosmiddel is exact 0,2 mM ammoniak oplossing. Geef in een visgraatdiagram de verschillende bronnen van onzekerheid voor de concentratie (mol/l) weer. 9. Leg het verschil uit tussen herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid. 10. Voor routineonderzoek wordt er dagelijks een controlestaal gemeten om na te gaan of de methode onder controle is. Onderstaande controlekaart geeft de eerste helft van de maand mei weer. Is de methode steeds onder controle? Zo nee, op welke dag moet het routineonderzoek onderbroken worden voor validatie van de methode? Argumenteer welke controleregel van toepassing is. 2016 juni examen 1. Wanneer is de mediaan aangeraden in plaats van het gemiddelde? 2. Tijdens een onderzoek is er een cumulatieve verdeling opgemaakt A. Bepaal: mediaan, Q(0,25), Q(0,75) duidt dit aan op de grafiek (zo nauwkeurig mogelijk aflezen) B. Teken boxplot C. Hoeveel mogelijke uitschieters + argumenteer 3. geef de betekenis van de P-waarde in de methode van de hypothesetoetsing 4. Een productiemanager weet uit vroegere metingen dat de hoeveelheid aan onzuiverheden in een fles van 10L zwavelzuur een normale verdeling volg met standaardafwijking van 3,8 g. massa onzuiverheden in 9 willekeurig gekozen flessen worden gemeten in g: 18,2; 13,7; 15,9; 17,4; 21,8; 16,6; 12,3; 18,8; 16,2. Bekeken het 95% betrouwbaarheidsinterval voor µ van de hoeveelheid onzuiverheid. 5. Twee studenten krijgen de opdracht om na te gaan of BRITA-filter wel degelijk chloor uit leidingwater filtert. Hiervoor zetten ze een experiment op waarbij door neerslagtitratie met zilvernitraat en kaliumdichromaat als kleurindicator de hoeveel chloride kan bepaald worden in water. Ze nemen zes kannen leidingwater waarvan ze het chloride-gehalte bepalen voor en na filtratie. Resultaten in (in mM) weergegeven: voor 1,74; 1,86; 1,21; 1,16; 1,33; 1,62 na 1,17; 1,11; 1,33; 1,44; 0,91; 0,87 A. Geef hypothesen (H0 en H1) van de hypothesetoets om na te gaan of het chloride-gehalte na filtratie met BRITA-filter is verlaagd. B. Hypothesetoets geeft volgende resultaten: f = 2,31 f(crit) = 1,81 P = 2,18% alfa = 5,00%. Formuleer een volledig besluit op basis van de resultaten. 6. Voor een experiment moet je nauwkeurig calciumcarbonaat (vast) oplossen in water, geen in een visgraatdiagram de verschillende bronnen van onzekerheid voor de concentratie (mol/L) weer. 7. Een laborant moet een nauwkeurige verdunning van ammoniak maken. Op het ogenblik van bereiding is de temperatuur in het labo (20 +/- 2)°C. Giet geconcentreerd ammoniak (14 +/- 0,04)M in maatbeker (400 mL) pippeteer 0,5 mL geconcentreerd ammoniak met een volumetrische pipet (0,500 +/- 0,005)mL over naar maatkolf (250 +/- 0,15)mL en leng aan met demi water. De volumetrische uitzettingscoëffiënt van vloeistof: 2*10^-4 1/K. Bereken de concentratie met bijhorende standaardonzekerheid van de verdunde oplossing. Rapporteer het resultaat volgens de geijkte manier met uitgebreide standaardonzekerheid. 8. Aan twee studenten wordt gevraag om een 0,1M natriumhydroxide-oplossing te maken en te standaardiseren met kaliumwaterstofftallaat om zo nauwkeurig mogelijk de concentratie te kennen. Waarnemingen: Student A 0,098; 0,096; 0,099; 0,093; 0,094 Student B 0,090; 0,101; 0,103; 0,080; 0,094; 0,100; 0,091. A. Welke hypothesetoets is geschikt om na te gaan welke student het meest precies gewerkt heeft? B. Geef de formule voor de toetsingsgrootheid. 9. Som de drie elementen van een kwaliteitssysteem op + leg kort uit. 10. Voor routineonderzoek wordt dagelijks een controlestaal gemeten om na te gaan of de methode onder controle is, onderstaande controlekaart geeft de eerste helft van de maand mei weer. Is de methode altijd onder controle? Zo nee op welke dag moet het routineonderzoek onderbroken worden voor validatie van de methode? Argumenteer welke controleregel van toepassing is.[[ 2021 Juni Examen Andere vragen: variantie berekenen (=var.s()) mediaan (=mediaan()) 4x titreren met afwijking wat is de afwijking dan na 4x ( gwn afwijkingen optellen) rendement bepalen van massa Hop ( je krijgt massa volle beker, massa lege beker en massa van extractie en dan ook de afwijkingen) vraagstuk met A en T bepalen (ik dacht dat het T en P was ?)  eigenlijke concentratie berekenen met 95% interval rico en snijpunt (=richting() & =snijpunt())  een grafiek waarvan je moest zeggen of deze voldoet aan de “controle” (x-kaart van module 5 (controlekaarten) ) Hoe kan je ervoor zorgen dat de spreiding van de meetgegevens geen invloed heeft op de sx. Meerkeuzevraag. a1=Y0 Ygem=Y0   SS= ?? Module 8, oefening 3 (kwam letterlijk op het examen + in deze oef rico en snijpunt berekenen en betrouwbaarheidsinterval, ma ni tekenen en geen interpolatie) : Organische chemie I 2010 juni examen Vraag1 Gegeven reactie: Appelzuur --> melkzuur + CO2 - Is dit malo-lactische ontwikkeling (ja, =MLF=malo-lactische fermantatie) - Is appelzuur een R-appelzuur (fisherprojectie tekenen) - Is melkzuur een S-melkzuur (fisherprojectie tekenen) - Wordt deze ontwikkeling op gang gebracht door gist (nee, door bacteriën) Vraag2 Benoem deze structuren en hun funtionele groepen. Alcohol, ester, nitril, amine, alkeen(dubbele binding), fenyl, (carbon)zuurgroep, Fenylmethylether, ethaannitrille, …. Vraag3 Je krijgt 5 chemische structuren gegeven(met benzeenringen, genummerd A-B-C-D-E) met dan vier ja-nee vragen. - Zal …. (=A of B of ….) het gemakkelijkste een SN 1 reactie aangaan in polair midden - Zal … gemakkelijker oplossen in een polair solvent dan …. - ….. - …… Teken de resonantievormen van het p-methoxybenzylkation (hier dus die benzeen met Fu, CH2Cl) in een polair solvent, (de Cl- gaat er dus af, niet de H+) Vraag4 4Reacties X+Y --> ??? (vul aan) waarvan twee een eliminatie reactie waren, geef ook het eliminatieproduct! (was een bijvraag bij mij) ook chemische structuur in de vorm van een driehoek links: CH2 vanboven: O rechts: CH-CH3 dus CH in het hoekpunt waaraan een CH3 hangt 2012 juni examen 1e vraag deel 1 was structuur tekenen van 1octeen-3-ol en dan de fischer projectie. Deel 2: 4-hydroxy-4-methyl-2-pentanon, ook weer structuur van kunnen tekenen en dan de C met de grootste lading kunnen aanduiden. 2de vraag aangeven welke functionele groepen je hebt + zeggen welke je zuurste h is (waren 3 stoffen gegeven waaronder vitamine C) Vraag 3: Juist/fout vraag. Gegeven was een 2-Broombutaan en dan 4 verschillende opties. a) het molecule reageert met KOH (warm) vooral tot 1-buteen b) het molecule reageert met warm Tertiair Kaliumbutoxide vooral tot 2-Buteen c) het molecule reageert met koud OH tot vorming van 2-Butanol d) het molecule heeft een chiraal centrum Vraag 4: Salycilzuur reageert met methanol in bijzijn van een beetje H2SO4 conc. Geef de hele reactie stap voor stap. vraag 5: uitleg geven over flavliuim ion (of iets in die aard) en zeggen of het in de sap zit en wanneer het erin zit. Vraag 6: Gegeven was Benzoëzuur heeft een pKA van 4,2. dan 2 ketens ( -O-CH3, -NO2) die op ortho meta en para van het Benzoëzuur worden geplakt. Dan een tabel met alle verschillende pKA waarden van die ketens op elke positie. De vraag was dan om de verklaring te geven voor het verschil in pKA. Dus resonantie, zuur-base en blabla. Vraag 7: De belangrijkste zuren in de wijn zijn: wijnsteenzuur, appelzuur, barnsteenzuur, melkzuur, citroenzuur. van de vluchtige zuren is vooral azijnzuur belangrijk. Welke rol vervullen deze zuren? 2014 augustus examen Lector: Herman Faes vraag 1: ISOMERIE/R en S/OPTISCHE ACTIVITEIT a) R en S configuraties zijn gegeven van een molecule met een ring en jij moet dus zeggen welke R zijn en welke niet (denk eraan als de H al beneden staat moet je niet meer gaan draaien, dan moet je gewoon kijken van 1 naar 2 naar 3, ookal staan ze niet naast elkaar, gewoon pijl tekenen) b) er is gegeven dat het optisch actief is; negatieve hoek; dus jij moet zeggen dat die links draait (../3) vraag 2: ZUUR/STABILITEIT/BASE zeggen welke het meest basisch is en nog zon vraag van stabiliteit ofzo (../4) vraag 3: RESONANTIE resonantievormen tekenen + zeggen welke het meest basisch is (../3) vraag 5: REACTIES eum... weet niet meer ofwel was dat al de reacties en daarbij was 1 vraag reacties aanvullen en een andere vraag was welke reactie het snelste ging en of het een SN1 reactie was bij een van een vraag over reacties was ook gegeven dat de NaCN conc belangrijk was of dat er veel van was ) (../4) vraag 6: WIJN allemaal juist of fout vragen (heel veel) en dan verklaren a)Is ph belangrijk voor de kleur:  ja, ph moet hoog zijn voor een intense rode kleur b)Franse houten vaten geven een vanille smaak:  Nee, het Amerikaanse vat doet dat en het Franse geeft meer een gekruide smaak c)Flava-2-blah polymeriseren tot blahblah tannines:  Ja -> polyfenolen d)Hoge alcoholen ontstaan door aminozuren conversie ofziets:  ja   op de pdf staat dat op zo een schema met lijnen dat je eerst glucose/ fructose hebt en daar worden aminozuren van gemaakt en dan met wat CO2 en andere dingen eraf of erbij krijg je dan hogere alcoholen en die zijn ook voor de smaak, maar als die teveel worden aangemaakt, kunnen die veel te intens zijn en zelfs slecht smaken) e)gisten maken zelf geen sulfieten aan: jawel;  zwavelhoudende verbindingen => SO2 ... (.../6) 2014 juni examen 1. Je krijgt 4 structuren & de draaiingsshoek van de R-stof. a) Aanduiden welke structuur/structuren de R-configuratie hebben. b) Draait deze stof lineair gepolariseerd licht naar rechts of naar links? (Dit kan je zien aan de draaiingshoek) 2. Je krijgt 5 structuren en moet hierover de juiste stelling(en) aanduiden. Voorbeeld van een stelling (je krijgt er meerdere): Stof (1) is stabieler dan stof (2) 3. Je krijgt een reactie en moet hier ook weer de juiste stelling(en) aanduiden. Voorbeeld van een stelling (je krijgt er meerdere): De reactie leidt tot een racemisch mengsel. 4. Je krijgt 5x A + B -> ?. Jij moet het '?' invullen (de eindproducten van die 5 reacties geven dus). 5. Leg de flavonoide en non-flavonoide in wijn uit. Geef een voorbeeld + geef de functie in wijn. 2015 augustus examen 1.Benoem substituenten, Teken de fisher projectie, bepaal de absolute configuratie.. 2. Benzoezuur tabel invullen met substituenten en effect op Kz B) teken mesomeer vorm benzoezuur met NO2 3. E1 reactie, bolletjes aankruisen met wat meest gevormd is, of zware H+ invloed heeft op reactiesnelheid, de reactie kinetiek, het effect van een gesubstitueede base toevoegen. 4. Reacties 2018 juni examen Lector: Herman Faes 1. a) Fisherprojectie tekenen + R;S- configuratie. (/2) b) Benoem 6 moleculen en hun functionele groepen. (/3) 2. a) Gegeven 3 moleculen. Welke dissocieert het makkelijkst/moeilijkst (gerbuik mesomeer zuigend/gevend). 1 molecule als referentie gebruiken. 2 juist/fout vragen. (/1) b) Gegeven 6 zuren. Vergelijk zuurheid. 2 juist/fout vragen (/1) Teken de resonantievormen van een van de zuurresten (/1) c) Gegeven 3 moleculen. Welke is het minst geschikt voor SN1? (Elektrische effecten) (/1) 3. Gegeven reactiemechanismen. Verklaar waarom deze producten gevormd zijn. (/4) 4. Gegeven reagentia. Vul de reactiemechanismen aan en teken het gevormde product. (/6) Organische chemie II Reactorkunde 2023 Juni Examen     Toegepaste wis- en natuurkunde I 2012 januari examen Theorie Geef de meetkundige en analytische betekenis van de eerste en tweede afgeleide van de functie f=f(x) Geef het bewijs van de machtregel/productregel/hoofdregel integraal en differentiaal/quotientregel Oefeningen 4 functies en vermeld welke methode wordt gebruikt stamintegraal substitutiemethode partiele integratie ... 2014 januari examen Theorie Leg de eigenschappen van een exponentiële functie uit (met een voorbeeld). Definitie differentieerbaarheid functie + aan welke voorwaarde moet een functie voldoen om differentieerbaar te zijn. Bewijs: hoofdregel van de integraal- en differentiaalrekening Inverse functie uitleggen + 2 voorbeelden geven en grafisch voorstellen Het functieverloop opstellen van T(x) in een metalen staaf (->Integralen, toepassingen op arbeid en energie) Logaritmische functie uitleggen def. onbepaalde integraal functie bepaalde integraal verduidelijken Oefeningen Vergelijking raaklijn en normaal opstellen in een punt aan een functie. 1ste en 2de afgeleide van een functie geven. Een functie helemaal bespreken 3 integralen oplossen d.m.v. substitutie en ook de gebruikte substitutiemethode kunnen geven. onderzoek van fucntie: G(x)=(wortel(x/4))(ln2x) afgelegde weg bepalen van auto met integralen: versnellen - constante snelheid - afremmen 2015 januari examen Theorie versie 1 mondeling: leg uit: inverse functies schrijf en teken de grafiek van de temperatuursverloop wanneer men een cilindervormige buis heeft die aan beide kanten op constante temperatuur wordt gehouden maar waarbij de ene kant warmer is dan de andere (ook gegeven was dat f (x) = Cte (maar niet nul)) --> kwadratische vergelijking.) Oefeningen versie 1 een functie helemaal uitleggen een integraal berekenen en de functie zoeken die door een bepaald punt gaat (C zoeken) Arbeid van een gas dat uitzet. Je krijgt druk en volume voor en na expansie. Theorie versie 2 (mondeling) (deze versie was van het allerlaatste examen en leek op het allereerste examen (versie 1) -> Gielen doet dat wel vaker ;) ) Leg uit soorten symmetrie + voorbeelden Cilindervormige buis: aan ene uiteinde temp. 1 en andere uiteinde temp. 2 (beide constant) -> geef T(x) vergelijking + grafiek (f"(x)= Ko = niet 0 ) Oefeningen versie 2 (schriftelijk) Oppervlakte bepaling (integralen) Functie beschrijving (symmetrie, domein, bereik, ...) + met differentialen (kromming, buikpunt, zadelpunt, ...) Arbeid van een IDEAAL gas: P.V = n.R.T ( T = cte + 2 drukken + 2 volumes gegeven ) 2016 januari examen 15/01 Theorie 1. Functies f(x)=acos(bx) Geef alle functie eigenschappen Geef karakteristieken punten (lokale extremen, buigepunten, zadelpunten) Geef een schets van de grafiek met gevonden punten. 2. Differentiaal- en integraalrekening Raaklijn en normaal uitleggen met 2 voorbeelden Geef ook een grafiek Oefeningen 1. Alles uitrekenen van functie: f(x)= (x^3-24)/3x 2. Intergraal a) reken bepaalde integraal uit 0 tot pi/3 integraal van (x^2+4x) sin x b) oef: y"(x)=-(F(L-x))/K Geef y(x), bereken y(0) en y'(0) 2020 Januari Examen Deel 1 & 2 Heb enkel oefeningen van deel 1 gevonden en theorievragen van deel 2 van dat jaar. Deel 1 Oefeningen Vraag 1 (op xToledo, je hebt een groot vak om je antwoorden in te vullen) 3  punten Een ventilator heeft schoepen waarvan de diameter 60 cm bedraagt. Bij de laagste stand (I) waarop de ventilator draait, bewegen de schoepen met een hoeksnelheid ω = π rad/sec. Bij de tweede stand (II) waarop de ventilator draait, bewegen de schoepen met een dubbele hoeksnelheid of dus 2π rad/sec. Hoe groot bedraagt de normaal versnelling van de buitenste punten van de schoepen als de ventilator op de tweede stand (II) is ingesteld? Hoe groot is de hoekversnelling wanneer de ventilator van stand (I) naar stand (II) wordt verzet? De overgang wordt 'eenparig' uitgevoerd. Vraag 2 (op xToledo, je hebt een klein vakje voor 1 getal in te vullen) 5 punten Een metalen blokje met massa m = 500 g wordt bovenaan een hellend vlak losgelaten en botst tegen een veer nadat het wrijvingsloos naar beneden is gegleden. Hierbij wordt de veer ingedrukt over een afstand x= 2,5 cm. De veerconstante k van de veer bedraagt 1800 N/m. Het hellend vlak maakt een hoek ϑ van 20° ten opzichte van de horizontale. TIP : Er wordt geen rekening gehouden met een hoogteverschil bij de indrukking van de veer. Bepaal de afstand D tot aan de veer waarover het metalen blokje heeft gegleden. Noteer deze afstand (in cm) met drie beduidende cijfers. Vraag 3 (op xToledo, meerkeuze vraag, je hebt 4 keuzes, het antwoord staat wat meer naar onder dus scrol niet te snel als je het antwoord niet wilt zien) 2  punten Een golfbal rolt over een minigolfbaan en voert een eenparige veranderlijke rechtlijnige beweging uit. De bewegingsvergelijking wordt gegeven door x(t)= -0,40 t 2 + 3,6 t. De afstand is in meter uitgedrukt. a) Na hoeveel seconden blijft de bal stil liggen? b) Over welke afstand heeft de bal gerold? a) t = 4,5 s ; b) x(t) = 8,10 m a) t = 6,3 s ; b) x(t) = 6,8 m a) t = 4,2 s ; b) x(t) = 8,10 m a) t = 5,0 s ; b) x(t) = 8,0 m Antwoord: 1 is juist. Deel 2 Theorie Vraag 1 (op xToledo, meerkeuze vraag, je hebt 4 keuzes, het antwoord staat wat meer naar onder dus scroll niet te snel als je het antwoord niet wilt zien) 2  punten Bij een gedempte trilling kunnen verschillende types van bewegingen ontstaan afhankelijk van de waarde van de eigenpulsatie ω in vergelijking met de dempingscoëfficiënt δ. De nieuwe pulsatie ω' van het gedempte systeem wordt door beide factoren bepaald. Indien de nieuwe pulsatie ω' een reële waarde aanneemt, dan spreekt men van een . . . demping. Kritisch-aperiodische demping Periodische demping Aperiodische demping Kritisch-periodische demping Antwoord: 2 is juist. Vraag 2 (op xToledo, je hebt een groot vak om je antwoorden in te vullen) 3  punten Wat is de belangrijkste eigenschap van een mechanische golf? Toon dit aan met een goed gekozen voorbeeld uit het dagelijks leven. Vraag 3 (op xToledo, meerkeuze vraag, je hebt 4 keuzes, het antwoord staat wat meer naar onder dus scrol niet te snel als je het antwoord niet wilt zien) 2  punten Bij het opstellen van de barometervergelijking voor een samendrukbaar fluïdum, wordt de massadichtheid van het fluïdum uitgedrukt in functie van de druk. a) Welk wiskundig verband tussen de dichtheid en druk wordt hiervoor gekozen? b) Welke wiskundige functie neemt de barometervergelijking aan, die aangeeft hoe de druk in functie van de hoogte zal verlopen? a) Een kwadratisch verband; b) een exponentieel stijgende functie a) Een lineair verband; b) Een exponentieel dalende functie a) Een exponentieel verband; b) Een exponentieel stijgende functie a) Een logaritmisch verband; b) Een exponentieel dalende functie Antwoord: 2 is juist. Vraag 4 (op xToledo, je hebt een groot vak om je antwoorden in te vullen) 3  punten Geef een correcte formulering van de wet van Bernouilli voor een ideaal stromend fluïdum. Verduidelijk de verschillende termen die voorkomen in de vergelijking die deze wet beschrijft. Met andere woorden, geef de fysische betekenis van de 3 termen die aanwezig zijn in de vergelijking van deze wet. 2021 Januari Examen Deel 2 Theorie Oefeningen 2022 Januari Examen Deel 1 Lectoren: L. Gielen en G. Fleerackers ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Theorie Vraag 1 Een jongen probeert met een waterpistool een vogel uit de boom te schieten, in welke situatie zal de jongen de vogel raken? Vraag 2 Een tennisspeler slaat bij een opslag met zijn racket tegen de tennisbal zodat de bal juist over het juiste vak aan de andere kant van het net op de grond terechtkomt. De hoek de de bal bij vertrek maakt bedraagt 15° naar beneden met een beginsnelheid van 45 m/s met een beginhoogte van 3,2 m Vraag 3 Op een biljardtafel ligt een bal net voor een hole. Nadat met een keu tegen een 2 de bal wordt gestoten botst de tweede bal tegen de eerste bal waardoor deze in de hole rolt. Welke wet treedt op bij het stoten tegen de 1 ste bal? Vraag 4 Als een planeet x een massa bezit gelijk aan 4 keer de massa van de aarde en de straal van deze planeet is 2 keer de straal van de aarde is. Met welke factor wijzigt dan het gewicht van een persoon op planeet x als deze persoon op aarde een massa 80 kg bezit? Vraag 5 Leg conservatief krachtenveld uit? Oefeningen Vraag 1 Een golfbal rolt over een minigolfbaan en voert een eenparige veranderlijke rechtlijnige beweging uit, de bewegingsvergelijking wordt gegeven door x(t)= 0,60∙t 2 + 3,80∙t en de afstand wordt in meter uitgedrukt. Na hoeveel seconden blijft de bal stil liggen? Vraag 2 Een golfbal rolt over een minigolfbaan en voert een eenparige veranderlijke rechtlijnige beweging uit, de bewegingsvergelijking wordt gegeven door x(t)= 0,60∙t 2 + 3,20∙t . Over welke afstand heeft de bal gerold tijdens de volledige beweging? Vraag 3 Een ventilator heeft schroeven waarvan de diameter 40 cm bedraagt. Bij de laagste stand 1 van de ventilator, draaien de schroeven met een hoeksnelheid ω 1 = π∙rad/s . Bij de hoogste stand 2 van de ventilator, bewegen de schroeven met een dubbele hoeksnelheid. Met welke normaalversnelling draaien de buitenste punten van de schroeven rond op de laagste stand? Hoe groot is de periode van de schroeven als de ventilator in stand 2 staat? Vraag 4 Een circusartiest weegt 72 kg en springt vanaf een hoogte van 2,60 m ten opzichte van een trampoline naar beneden en komt in het midden van de trampoline terecht, de beweging mag in een 2 dimensionaal vlak beschouwd worden. In de veronderstelling dat de trampoline zich gedraagt als een ideale veer met veerconstante k = 5,50∙10 3 N/m, hoever wordt de trampoline ingedrukt door de artiest? 2022 Januari Examen Deel 2 Lectoren: L. Gielen en G. Fleerackers ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Theorie Vraag 1 Mechanische trillingen worden van elkaar onderscheiden op basis van de oorzaak van de beweging. Beschrijf de verschillende types van harmonische trillingen en geef telkens de juiste oorzaak van elke trilling aan? Vraag 2 Tussen welk frequentie ligt het hoorbaar gebied? Vraag 3 Welk fysische verschijnsel ligt aan de basis van capillaire opstijging van een vloeistof in een dun buisje dat verticaal in een reservoir is geplaatst? Beschrijf in woorden wat er optreedt? Vraag 4 Een ideaal stromend fluïdum bezit vier specifieke kenmerken zodat de bewegingsvergelijking van bernouilli kan toegepast worden op fluïda die aan deze kenmerken voldoen. Oefeningen Vraag 1 Vraag 2 In een aluminium staaf wordt een geluidsgolf met een frequentie f van 2500 Hz opgewekt de golfsnelheid v g in vaste stoffen wordt bepaald door de massadichtheid 2700 kg/m 3 en de compresmodule k = 2,00∙10 10 N/m 2 . Wat is de golflengte van deze geluidsgolf uitgedrukt in m? Vraag 3 Een maatkolf is gevuld met 150 ml olijfolie exact tot aan de maatstreep, welke zich op een hoogte van 8,5 cm van de bodem van de kolf bevindt. De kolf wordt afgesloten met een kurken stop zodat de druk net onder de stop een waarde van 1050 mbar aanneemt. Hoe groot is de kracht F door de olie uitgeoefend op de bodem van de maatkolf als je weet dat de dichtheid van de olijfolie 920 kg/m 3 bedraagt en de oppervlakte van de bodem S = 10 cm 2 is? Toegepaste wis- en natuurkunde II 2011 januari oefeningen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Een plastic balletje bevindt zich 44 meter onder water. Na loslaten ondervindt het een opwaartse versnelling. Het schiet omhoog tot aan het wateroppervlak, waar het met een welbepaalde snelheid uitschiet, een hoogte bereikt, en vervolgens weer naar beneden valt op het wateroppervlak. Bereken : De versnelling onder water, de snelheid waarmee het balletje uit het water schiet en de maximale hoogte dat het balletje bereikt. [geg: rho bal= 670 kg/m³ en rho water = 1005 kg/m³ diepte = 44 m] 2011 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica Vraag 1 Geef het verband tussen de stroomsterke I en een spanning V die aangelegd is over een geleider met doorsnede S en lengte L. Is dit afhankelijk van toestand, materiaal, ... Geef voldoende uitleg met tekeneningen en grafieken Vraag 2 Leg het Hall-effect uit. En geef de twee fysische eigenschappen die men hier mee bekomt voor een geleider. Vraag 3 Van de prisma( hoe die vraag juist was weet ik niet meer) Het komt er op neer dat je da helemaal moet kunnen beschrijven met die deviatiehoek enzo. Vraag 4 Bespreek de faseregel van Gibbs aan de hand van het fasediagram van Water(in bijlage) 2012 januari examen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Theorie 1) een golfballetje wordt met een beginsnelheid en met bepaalde hoek weggegooid. (schuine worp) Geef alle vergelijkingen die de baan, snelheid en versnelling weergeven. En leid hieruit een formule voor de vluchttijd, de reikwijdte en de maximale hoogte af. Geef ook een duidelijk grafisch overzicht van de baan van het golfballetje 2) Wat is een staande golf Leid de vergelijking voor een staande golf af Wat zijn harmonischen en illustreer 3) Leid de vergelijking van Bernouilli af Welke voorwaarden moeten er zeker zijn opdat deze wet geldt. 2012 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica Examen 1 1) wet van Ohm en resistiviteit 2) wet van Ampère 3) wet van Snellius 4) werking calorimeter Examen 2 1) a) Wat is de elektrostatische potentiaal, leg uit b) Geef de afleiding van V(r) voor een dipool + leg uit wat een dipool is + 2vbn fysisch en chemisch 2) a) Bewijs waarom een geladen deeltje q een cirkelvormige beweging beschrijft in een homogeen magnetisch veld b) Wat verstaat men onder een cyclotronfrequentie 3) a) Teken en bewijs de breking van ligt bij een dubbellaag (zo'n voorwerp met een dikte waarbij de straal er evenwijdig en verschoven terug uitkomt) b) Welke grootheden kan men hiermee experimenteel onderzoeken 4) a) Geef de mogelijke fysische verschijnselen wanneer een vaste stof overgaat in vloeibare fase (dus inkrimping/uitzetting bij smelten) + teken de bijhorende P/T diagrammen b) Leg de faseregel van Gibbs uit aan de hand van de fasegrafiek van water Examen 3 1) bewijs kracht magnetisch veld v.e. rechtlijnige geleider in een punt (wiskundig afleiden + erbij zeggen op welke wet je steunt =COULOMB niet GAUSS!) 2) Hall-effect + 2 fysische eigenschappen 3) Optica: op welke wetten steun je bij het vormen van je beeld voor een holle spiegel en bewijs tekenen+ wiskundig afleiden. 4) Warmteleer: diagram fase overgangen opstellen en beschrijven. en dan nog (P,T)diagram opstellen voor overgang van vloeibaar naar vast OEFENINGEN Juni 2012 1) Equivalente weerstand berekenen. 2) Magnetische inductie van twee stroomvoerende geleiders berekenen in een punt. Ook de kracht in dit punt. 3) Oefening op lenzen: een positieve en negatieve lens staan achter elkaar. Bereken het beeld, LV, ... 4) Oefening op warmte-uitzetting. 2013 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica\ Examen 1 Vraag 1 a) Leg de elektrische potentiaal uit. b) Geef de potentiaal voor een dipool. c) Leg uit fysische dipool en chemische dipool. Vraag 2 a) Laat zien dat een deeltje met lading q en massa m een cirkelvormige beweging beschrijft in een homogeen magnetisch veld. b) wat weet je over de cyclotronfrequentie? Vraag 3 a) Planparallele plaat uitleggen. b) Welke fysische grootheden kunnen hiermee bepaald worden? Vraag 4 a) Leg de faseovergangscurve uit van vast -> vloeibaar. b) Bespreek de faseregel van Gibbs aan de hand van het fasediagram van Water(in bijlage) Examen 2 1. Geef de wet van Gauss, geef een voorbeeld van hoe de wet van Gauss moet worden toegepast en leidt deze af tussen 2 oneindig lange geladen oppervlakken. 2. a) Verklaar waarom een geladen deeltje met een snelheid v loodrecht op een magnetisch veld een cirkelvormige beweging uitvoert (F=qvB afleiden naar een functie met w(omega) en straal). b)Wat is de cyclotronfrequentie? 3. a) Van wat is de deviatiehoek van de gebroken lichtstraal i in een prisma met tophoek A en brekingsindex n2 afhankelijk? b) Verklaar dispersie aan een prisma. 4. Geef de faseregel van Gibss en leg uit a.d.h.v. een diagram dat je gekregen hebt (het trippelpunt van water).   Examen 3 1. a) Leg de elektrische potentiaal uit. b) Geef de potentiaal voor een dipool. c) Leg uit fysische dipool en chemische dipool + geef een voorbeeld van elk. 2. a) Geef de wet van Ampére. b) Leidt deze af voor een geleidende draad met doorsnede S en waar een constante stroom I doorloopt. 3. a) Van wat is de deviatiehoek van de gebroken lichtstraal i in een prisma met tophoek A en brekingsindex n2 afhankelijk? b) Verklaar dispersie aan een prisma. 4. a) Geef schematisch de overgangen naar de 3 fasen. b) Leg de verschillende verschijnselen bij overgang van vloeibaar naar vast uit a.d.h.v. P(T)-diagram + geef per verschijnsel een voorbeeld. 2014 augustus examen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Theorie versie 1 1.Arbeid: Epot en Ekin (+ veer) 2.Oppervlakte spanning met voorbeeld 3.Staande golven : Onstaan, ... (+ Harmonische van een gitaar) Oefeningen versie 1 1. Autotje aan veer: Trillingen: evenwichttoestand, uitrekking, induwing + extra 2. vat met 2 gaten met het eerste op hoogte 2L en de tweede op 3L (de hoogte van het vat is 5L) en er is enkel horizontale uitstroming: a) Bereken uitstroomsnelheid (oef op fluida) b) hoe ver zullen de stralen van elkaar de grond raken; Xb - Xa (oef op Kinematika) 3. ... 2014 januari examen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Theorie versie 1 1. A) Geef de 3 vectoriële grootheden welke een beweging compleet beschrijven (definitie). B) Welke beweging voeren de wieken van een windmolen uit? Geef wiskundige afleiding van de 3 grootheden uit A) voor deze beweging + grafische voorstellingen. 2. A) Wat zijn staande golven, wiskundige uitdrukking,... . B) Hoe bepaal je harmonischen bij trompet. 3. A) Geef archimedeswet + wiskundige afleiding. B) welke voorwaarden zijn er nodig om een voorwerp te laten zinken, drijven of zweven. Geef deze + voorbeeld voor elk. Theorie versie 2 1. Bernouillevergelijking afleiden. 2. De wiskundige vergelijking van staande golven geven en verklaren. 3. Voor een blokje op een helling: de maximumhoek en formule weergeven. Theorie versie 3 1. Valparabool: reikwijde, vluchttijd, maximale hoogte, hoe je de hoek moet berekenen, alle afleidingen en vergelijkingen geven. 2. A) Welke soorten golven komen voor bij een telefoongesprek? De verschillen en gelijkenissen van die soorten opsommen. B) De grafische voorstelling en wiskundige uitdrukking van een rechtslopende golf geven. 3. A) Leid de hydrostatische drukvergelijking af. B) Leid de hydrostatische drukvergelijking af uit vraag A) voor een niet samendrukbaar fluïdum, geef de grafische voorstelling en geef 2 toepassingen hiervan uit het dagelijkse leven. Theorie versie 4 1. Een massa op een hellend vlak verplaatst zich naar de grond. Leg minstens 3 mechanische grootheden uit 2. Leg de gedempte trilling uit van een veer in een bak water met wiskundige vergelijkingen + geef de drie soorten dempingen en leg uit met een voorbeeld. 3. Leid de vergelijking van Bernouilli af. Theorie versie 5 1. A) Geef en bespreek de 3 wetten van Newton. Geef ook telkens een voorbeeld. B) Wat gebeurt er met de massa ven een persoon van 70kg als deze op Mars staat? De straal van Mars is 10x kleiner dan die van de Aarde. 2. A) Bespreek de enkelvoudige harmonische trilling volledig a.d.h.v. een voorbeeld. Geef de wiskunige en vectoriële uitdrukkingen. B) Bespreek het begrip resonantie a.d.h.v. enkele goedgekozen voorbeelden. 3. Leid de vergelijking van Bernouilli af. Welke voorwaarden moeten er zeker zijn opdat deze wet geldt? Maak een duidelijke schets. 2015 augustus examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica Reeks 1 1) Elektriciteit: a) Geef het verband tussen stroomsterkte I en spanning V die is aangelegd over een geleider met lengte l en doorsnede S. b) Is dit verband afhankelijk van het materiaal/Toestand? geef voldoende uitleg met grafieken. c) Wat is resestiviteit? 2) Magnetisme: a) Toon aan dat een deeltje q met massa m een cirkelvormige beweging beschrijft in een homogeen magnetisch veld. b) Wat weet je over de cyclotronfrequentie? 3) Optica: a) Geef de wet van snellius (met tekening) b) Op welk principe is glasvezel gebaseerd? leg uit en teken. 4) Warmteleer: Een aluminium staaf wordt gedurende 10 minuten verwarmd. Hierna wordt deze in een omgeving van 20°C geplaatst. Leg uit wat er gebeurd met de Staaf. (Tip: Soorten warmtetransport) Reeks 2 1) Elektriciteit: a) Gauss vergelijking b) Wetenschappelijk voorbeeld van de gauss vergelijking c) Twee oneindig lange evenwijdige platen 2) Magnetisme: a) Hall-effect b) Tekening + uitleg bij tekening 3) Optica: a) Op welke wet rust de spiegeling van een beeld dat zich op de hoofdas bevind. b) Geef de bijhorende tekening en afleiding bij een holle sferische spiegel 4) Warmteleer: Hoe bepaald men (theoretisch uitgelegd) de warmte uitwisseling tussen twee stoffen met massa m1 en massa m2 en met een temperatuur T1 en T2 waarin T1>T2. ----> calorimetrie 2015 januari examen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Theorie versie 1 1) Arbeid en energie Verband Ekin en Epot uitleggen Energie veer 2) Trillingen gedempte trilling (veer met massa in water) 3) Fluida Hydrostatische druk: Algemeen + samendrukbaar (met voorbeelden) Oefeningen versie 1 1) skiër springt over schans (lengte = schuine zijde van een rechthoek) en komt daarna op een helling naar beneden toe (35°) -> beginsnelheid gegeven (meer weet ik niet meer) zoek Y0 , ... 2) vlieg vliegt in een spinnenweb: geef trillingsvergelijking (dempingsfactor = 0.08) totale energie geluidssnelheid gegeven -> wekt staande golven op (vraag weet ik niet meer) 3) vat (h1 = 10m) gevuld met vloeistof met 1 opening (h2 = 0m) drukverschil: p1-p2 uitstroomsnelheid 2015 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica Examen 1 1) Wet van Ohm (verband I en V) + resistiviteit (met grafieken) 2) Wet van Ampère + toepassen bij geleider met doorsnede S 3) wet van Snellius + welk fysisch verschijnsel komt voor bij glasvezel (totale weerkaatsing) 4) Warmte uitwisseling: grootheden (Capaciteit, temperatuur, ..) en experimenteel uitleggen (bv. calorimeter) of Vraag 1: condensator uitleggen en vlakke platen condensator formule afleiden en uitleggen + vb Vraag 2: Hall effect + 2 fysische eigenschappen van geleider Vraag 3: sferische spiegels tekenen en holle sferische Spiegel uitleggen , formule+ afleiden eigenschappen en op wat je moet letten Vraag 4: opwarming van aluminium buis : voor opwarming , na opwarming of 1) iets van elektriciteit, potentiaal en dipoolmoment verklaren 2) Wet van ampère bij magnetische inductie. 3) prisma, deviatie hoek + factoren die dit beïnvloeden + dispersie uitleggen. 4) In welke 3 fasen kan een stof voorkomen? + een p(T) diagram/grafiek tekenen om van vast naar vloeibaar te gaan + 2 voorbeelden bij dit fysische proces of 1. was de wet van ohm afleiden. daarbij een V/I grafiek van maken en iets meer uitleggen van de resistiviteit. 2. Wet van Ampère geven en dat toepassen in een stroomvoerende geleider en daar de grafiek van uitzetten. 3. De wet van snellius geven en de figuren daarbij. Dan zeggen hoe da glasvezel werkt en hoe da komt da da weerkaatst. 4. warmte uitwisseling tussen twee stoffen en hoe ge da kunt meten 2016 augustus examen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Mechanica:  Brandslang met water dat uitstroomt tegen 18m/s. Water komt neer na 20m, bereken de hoek die het water maakt bij het begin. Berekend de hoek die nodig is om het water te laten stomen op een gebouw dat 6m hoog is en op 10m van de slang staat. (v0 nog altijd = 18m/s) Zelfde brandslang maar met een beginhoek van 45° en een beginsnelheid van 15m/s. Bereken tegen welke snelheid waarmee het water tegen een gebouw botst op 6m hoogte en 12m ver. Trillingen en golven:  Kind van 24kg hangt aan een rekker (bungee) dat een uitrekking van 40cm vertoont in rust, na 20cm omlaag getrokken en losgelaten te worden, begint een harmonische trilling. - Bereken de veerkonstate van de rekker, wanneer komt het kind voor de eerste keer de ev positie voorbij (t=?). - geef de formule die deze beweging beschrijft (Asin(wt+hoek0)) - iets met potentiele energie op een bepaald punt (denk x=4) Fluida :  Een buis waar olie door loopt met Rho=920 staat verticaal met stroming naar omhoog. 2 punten : h1= 0,0m h2= 6m. De bovenste kant van de buis is smaller dan die onderaan, diameter op h1= 5cm op h2 = 8cm. Olie stroomt met een debiet van 50cm3/s Bereken de druk op punt 1 en 2, geef het verschil (2-1) Berekenhet verschil in potentiele energie dat bij komt Bereken het verschil in kinetische energie dat bij komt 2016 januari examen Dit examen viel vroeger onder het vak Mechanica Theorie 1) Leg wrijvingskracht uit. Maak een tekening hoe dit gebeurd (m.b.v de vectoren en een massa). Geef de wrijvingscoëfficiënt en geef aan hoe dit inspeelt op een uitwerkende kracht. De massa zal dus pas in beweging schieten, nadat Fw bereikt is met de uitwerkende kracht. Wat gebeurd er voordat Fw bereikt is, tijdens en na. Leid af hoe de wrijvingscoëfficiënt op een hellend vlak inspeelt. ( Tangens van µf nemen ) wel kunnen bewijzen 2) Leg een harmonische trilling wiskundig uit. Afleidingen geven, harmonische trilling tekenen a.d.h. van een cirkel. Pas dit toe op een veersysteem en verklaar te Epot en Ekin die samen behoud van energie maken. Nu geef je een afleiding waaruit de Et kan berekent worden, maar pas op! Uit vraag a moest je nog de pulsatie van een veer kunnen geven a.d.h. van de algemene vergelijking (staat letterlijk in uw boek) 3) Wet van Archimedes wiskundig kunnen geven en schetsen. Ik heb dit volledig gegeven, maar ben dit in woorden vergeten te zetten. Gelukkig kon ze ermee lachen en mocht ik het daar uitleggen, niet vergeten dus! Wanneer zou een voorwerp drijven, zweven of zinken? Geef ook een voorbeeld ervan. Op het mondeling zelf vroeg ze ook als dit enkel alleen voor vloeistoffen telt --> Nee, voor gassen ook. Bv Co2 zinkt naar boden, He ontsnapt uit de atmosfeer. Oefeningen 1) Een speerwerper sprint aan een bepaalde snelheid en gooit zijn speer met een horizontale beginsnelheid in een hoek van 35°. (snelheden met elkaar optellen) Bereken de echte beginsnelheid van de speer Berekende maximale hoogte van de speer Bereken de maximale uitwijking t.o.v. de X-as. Bereken hoe lang de speer hiervoor de tijd neemt 2) Een veer heeft een uitwijking van zoveel meter t.o.v. zijn evenwicht Berken de pulsatie Bereken de totale energie Bereken de Epot, Ek op een bepaald punt Schets de beweging aan de hand van een harmonische trilling 3) Een V-vormige buis met 2 openingen is gegeven. Daarnaast is er een onbekende vloeistof die druk uitoefent op het water in de linkse buis Bereken de dichtheid van deze vloeistof Wat zou er gebeuren als de vloeistof weggenomen werd? Hoogtes berekenen Er oefent zich een krach uit op de vloeistof, bereken het hoogteverschil rechts van de buis Wat als ik een kracht uitoefen op de vloeistof, waardoor beide hoogtes gelijk komen te staan. Bepaal de grootte van deze kracht. Theorie 19/01 1) verschil tussen gravitatie en zwaartekracht op aarde uitleggen, met voorbeelden. 2) EHT met wiskundige, vectoriële en differentiële vergelijking Veer-systeem uitleggen, hoe aan w geraken? 3) wet van Archimedes, wiskundige vgl geven met voorbeeld, (niet veer systeem) vb.: slinger van een klok Zinken, zweven en drijven uitleggen en voorbeelden geven. Vb.: zinken: cola met veel suiker, zweven: luchtballon en drijven: cola zonder suiker   Oefeningen 20/01 1) gegeven: tekening van een baan. Massa m glijdt van een helling, hoogte=10m, vanaf 1m hoogte veranderd de baan in een cirkelvormige beweging. Na de cirkelvormige beweging was de richting horizontaal met wrijving tussen de massa en de grond. Massa glijdt tot een veer en deze wordt ingeduwd tot de massa in een punt komt waar het stil valt. Bepaal snelheid na cirkelvormige beweging, Bepaal snelheid na wrijvingsopp, ... 2) gegeven: vlieg met massa komt in een web terecht en trilt met een bepaalde frequentie Bepaal de functievgl, Bepaal veerconstante, Bepaal maximale snelheid en maximale versnelling. 3) centrale verwarming (CV) stuurt warm water door buizen naar een kraan op 5m hoogte, kraan gelegen recht boven waar de buis begint van de CV, met diameter van de buis, wordt smaller richting de kraan, d1>d2, snelheid uit CV is gegeven. Bepaal snelheid van het water die uit de kraan komt, Bepaal drukverschil, Bepaal uitstroomsnelheid (torricelli), Is de snelheid groter of kleiner als het water warm of koud is, dichtheid van warm rn koud water gegeven. 2016 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica OEFENINGEN JUNI 2016 Lector: Steven Van Damme, 1 juni 1) Elektriciteit: schakeling, spanningen en stromen berekenen over elke weerstand 2) Magnetisme: geladen deeltje in een homogeen veld met een magnetische inductie. Bereken: snelheid, ... 3) Optica: 2 lenzen, een voorwerp dat tussen brandpunt van de eerste lens en de eerste lens staat, hiervan het uiteindelijke beeld tekenen/berekenen 4) Warmteleer: calorimetrie THEORIE JUNI 2016 Lector: Lut Gielen, 31mei 1) Elektriciteit: a) Gauss vergelijking b) Wetenschappelijk voorbeeld van de gauss vergelijking c) Twee oneindig lange evenwijdige platen 2) Magnetisme: a) Toon aan dat een deeltje q met massa m een cirkelvormige beweging beschrijft in een homogeen magnetisch veld. b) Wat weet je over de cyclotronfrequentie? 3) Optica: a) geef de bepalende factoren voor de berekening van de deviatiehoek bij een breking aan een prisma b) dispersie uitleggen bij een prisma 4) Warmteleer: a) Leg de faseovergangscurve uit van vast -> vloeibaar. b) Bespreek de faseregel van Gibbs aan de hand van het fasediagram van Water (in bijlage gegeven) Lector: Lut Gielen, 31 mei (voormiddag), 1) Elektriciteit a) Wat is de elektrische potentiaal (definitie) b) leg dat van de dipoolmoment uit (fysisch en chemisch) + leg uit bij dipool (tekening best maken) 2) Magnetisme Wet van ampère ook tekening schetsen 3) Optica a) Wet van Snellius via tekening + formule b) optische glasvezel (tekening + uitleg) 4) Warmteleer a) warmteoverdracht (schema tekenen) b) grafiek tekenen bij faseovergangen van vloeibaar naar vast + voorbeeld geven bij de 2 grafieken Lector: Lut Gielen, 13 juni voormiddag 1) Elektriciteit a) Leg wiskundig uit wat een condensator is (met de formule) b) Geef de formule van een vlakke platencondensator (ook afleiden) 2) Magnetisme a) Iets van Faraday-Lenz (inductie) b) Wat is de zelfinductantie van een gesloten kring? 3) Optica a) Breking aan een prisma b) Wat is 'dispersie'? 4) Warmteleer Warmtestromen + voorbeelden van kunnen geven voor elke fase (geleiding, convectie, straling) 2017 juni examen Dit examen viel vroeger onder het vak Elektromagnetisme en thermofysica ==Theorie Juni 2017=== Lector: Lut Gielen 1. Vlakke platencondensator uitleggen vertrekkende van definitie van Capaciteit 2. Hall effect verklaren + zeggen welke eigenschappen van de geleider hiermee bepaald kunnen worden 3. Formuleren van de Wet van Gauss, afleiden van de wet van Gauss 4. Staaf wordt opgewarmd tot 100°C. Wat gebeurt er met de staaf? Daarna in omgeving met constante Kamertemperatuur (=20°C) achtergelaten, leg uit. OEFENINGEN JUNI 2017 Lector: Steven Van Damme 1) Schakeling met 2 spanningsbronnen, Stromen en Spanningen berekenen. 2) Geladen deeltje in Magnetisch veld. Bereken snelheid, teken, Lorentzkracht. (En misschien nog iets maar dat ben ik efjes vergeten) 3) Voorwerp van 30 cm op een afstand d van positieve lens, met daarachter een andere negatieve lens. Tekenen, mathematisch berekenen, virtueel beeld? Rechtopstaand? Lineaire vergroting? 4) Calorimetrie oefening. GrtZ 2021 Juni Examen Theorie: Formule elektrische flux woorden + formule Wet van Gauss woorden + formule  E(r) afleiden voor oneindig lange draad in elektrisch veld. (straal draad = a) ladingsdichtheid gegeven. M.b.v. welke methode wordt delta(Q) gemeten? Geef de grootheden + verhouding t.o.v. temperatuursverandering. Leg de breking in een planparallelle plaat uit. Leg uit welke krachten invloed hebben op een puntlading q (Magnetisme) Oefeningen: Elektrische schakeling uitwerken: Req, i4, V5 berekenen (R4 en R5 in serie; R1,R2,R3,R45 parallel) a) vd positief deeltje berekenen (m, B, R gegeven), q is q(proton). b) R verdubbeld, vd gegeven, bereken B. Lenzensysteem: AB 2,4 cm op 40,0cm links van een convergerende lens met brandpunt 20,0 cm. 50,0 cm rechts van lens 1, staat een divergerende lens met brandpunt -30,0cm. a) bereken de totale beeldpuntafstand t.o.v. lens 1. b) is het totale beeld reëel, virtueel, omgekeerd, rechtopstaand c) V = V1*V2 bereken d) teken de situatie; afmetingen moeten kloppen In een pyrexglas maatbeker wordt 100mL ethanol toegevoegd en x aantal graden verwarmt, bereken de uitzetting. 2022 Juni Examen Lectoren: L. Gielen en G. Fleerackers, meerkeuzevragen, open vragen, gesloten vragen en oefeningen, 2u20 (wij kregen 3uur (+30% extra tijd))   ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Theorie en oefeningen stonden elk op 50% van de punten. Maar indien er voor één van beide delen minder dan 5/20 wordt gehaald krijg je maximum een 7/20 in totaal, wat dus niet tolereerbaar is. FOCUS DUS NIET OP 1 VAN BEIDE DELEN!!! Niet iedereen heeft dezelfde vragen. De meerkeuze vragen waren telkens 4 mogelijkheden, 1 juist antwoord en zonder giscorrectie. Theorie 12 meerkeuzevragen op 1 punt en 2 grotere open vragen op 4 punten elk. Wel niet 100% zeker van het aantal kleine vragen en de puntenverdeling, maar leek me logisch dat het ook in totaal 20 punten was zoals de oefeningen. Vraag 1 (meerkeuze) Als p tussen o en f zit, welke spiegel of lens heb je dan nodig om een virtueel rechtopstaand verkleind beeld te hebben? Bolle spiegel Holle spiegel Positieve lens Negatieve lens Vraag 2 (meerkeuze) Wat gebeurt er met het brandpunt als je een bolle lens onder water zet? Vraag 3 Parameter vergelijking uitleggen in eigen woorden. Vraag 4 (meerkeuze) Je legt een aluminium staaf en een houten staaf in een ruimte met constante temperatuur, na een tijdje ga je terug en leg je je hand op beide staven. Waarom voelt de aluminium staaf kouder aan? Weet niet meer alle keuzes, maar het antwoord was dat aluminium beter warmte geleidt. (Hierdoor onttrekt het meer warmte aan je hand, waardoor het kouder aanvoelt) Vraag 5 (meerkeuze) Gelijkaardige vraag aan vraag 4, ook iets met een aluminium staaf en nog iets anders. De vraagstelling was wel iets anders, maar het antwoord kwam op hetzelfde neer. Weet niet meer alle keuzes, maar het antwoord was dat aluminium beter warmte geleidt. (Hierdoor onttrekt het meer warmte aan je hand, waardoor het kouder aanvoelt) Vraag 6 a) Leg elektrostatische flux uit in eigen woorden. b) Welk soort oppervlak gebruik je om het elektrostatisch veld omheen een lange geladen cilindrische geleider te bepalen? Een Gaussisch oppervlak. Hier een cilinder waar geen flux doorheen het boven- en ondervlak gaat. c) Welke parameters heb je nodig om het elektrostatisch veld te bepalen omheen een lange geladen cilindrische geleider? σ , de opppervlakteladingsdichtheid van de cilinder. a , de straal van de cilinder. ε 0 , de permittiviteit van vacuüm. r , de afstand tot de cilinder. d) Geef nu de formule om het elektrostatisch veld te bepalen omheen een lange geladen cilindrische geleider? Vraag 7 Weet niet meer de exacte vraagstelling, maar het was iets als: Je hebt een vaste stof en een vloeistof beide op een andere temperatuur. Met een massa m v en m vl . Beide stoffen hebben een andere begintemperatuur. Je brengt de stoffen samen en dan ontstaat er een thermisch evenwicht. Je moet de warmte-uitwisseling ΔQ bepalen, a) Welke methode ga je gebruiken? Watercalorimeter. b) Geef alle onderdelen bij deze methode en wat ze doen? c) Welke gegevens van beide stoffen heb je allemaal nodig om de warmte-uitwisseling te kunnen bepalen? d) Denk dat er een d vraag was maar, weet die niet meer. Vraag 8 (meerkeuze) Van wat is de capaciteit van een vlakke platen condensator niet afhankelijk? a) De afstand tussen de platen b) De oppervlakte van de platen c) De dikte van de platen e) Geen van bovenstaande Vraag 9 (meerkeuze) Iets met wat je kan bepalen met het Hall-effect? En dan waren er per keuze altijd 2 stellingen, 1 ging altijd over de Hall-spanning U H en leek meestal wat op elkaar, de 2de zat wat meer verschil op. Het antwoord was één waar de 2de stelling over de driftsnelheid v d ging Oefeningen 6 kleinere vragen, meerkeuze/invulvraagjes (enkel antwoord op 3BC) allemaal op 2 punten en 2 grotere oefeningen op 4 punten elk. De grote vragen moest je uitwerken op papier. Vraag 1 Je hebt onderstaande schakeling. R 1 = 60Ω , R 2 = 90Ω , R 3 = 60Ω , R 4 = 40Ω en R 5 = 120Ω en I 1 = 0,025A . a) Bereken de equivalente weerstand R eq ? b) Bereken de stroom door weerstand 4, I 4 . c) Bereken de spanning over weerstand 5, V 5 . d) Bereken het totale vermogen P . Vraag 2 Gelijkaardige vraag aan de laatste van optica, maar dan met een convergerende lens eerst en erachter een divergerende lens. En er was nog één deelvraagje bij, ben niet 100% zeker, maar dacht dat het iets was van zeg wat voor soort beeld er wordt gevormd, virtueel, rechtopstaand,.... Vraag 3 (meerkeuze) Een lange, rechte stroomvoerende geleider is horizontaal gelegen in een homogeen magnetisch veld met een grootte B= 2,5 mT en zin in het vlak van het blad. Op een afstand d=5,0 mm onder de geleider is het totale magnetische veld 0. Wat is de grootte van de stroom doorheen de geleider? Onderstaande formule omvormen en gewoon gegevens invullen. Vraag 4 (meerkeuze) Zelfde oefening als deze maar andere waarden. Vraag 5 (meerkeuze) Zelfde oefening als deze maar andere waarden. Oplossing: Vraag 6 (invul) Zelfde oefening als deze maar andere waarden. 2023 Juni examen Lector: G. Fleerackers  examentijd: 3u Slaagpercentage: 1ste zit: 15% Verdeling: 16 punten meerkeuzevragen                   15 punten open vragen Meerkeuze vragen (16 punten) Vraag 5 / Open vragen (15 punten)