2011 juni examen

Reeks 3

antwoorden tussen [...] achter de vraag.

Mondeling

Vraag 1: Gegeven = structuur van een molecule.

a) Wat voor een molecule is dit? [fosfatidylamine]
b) Duidt de verschillende delen aan [glycerol, vetzuur 1 (leek op linolzuur, maar de 2e dubbele binding zat op C13), vetzuur 2 (palmitinezuur)
   en choline]
   Bijvragen: - Welke delen van de molecule zijn hyrdofiel[De ester met de fosfaatgroep = de kop = polair] en hydrofoob [de vetzuren = apolair] en waar in de cel bevinden ze zich. [Plasma Membraan (kunnen schetsen)]
              - Hoe komen deze verbindingen tot stand? [afsplitsing van H2O, vorming van ester]

Vraag 2: Teken het disacharide sucrose (saccharase)

Teken eerst de samenstellende componenten (liniair en cyclisch). [alfa - D - glucopyranose en beta- D -fructofuranose Dit is een 1-2 verbinding]
Teken dan hoe de verbinding tussen deze componenten tot stand komt. [glycosidische binding]
Teken tot slot het volledige disacharide.
 Bijvragen: - Wat weet je over D-/L-conformaties? [positie van de -OH op voorlaatste C]
            - Wat weet je over alfa- en beta-suikers? [positie van de -OH op de C naast O in ringstructuur]
            - Als je een lineaire structuur hebt, hoe kan je zien of de OH-groepen naar boven of naar onder staan in de cyclische vorm? 
            - Wat weet je over reducerende suikers? Duid de reducerende elementen aan. [bij de monosachariden is het reducerende element de OH-groep die betrokken wordt bij de glycosidische binding, bij sucrose zijn die OH-groepen weg dus geen reducerend suiker meer]

Schriftelijk

Vraag 1:

Teken het dipeptide Glu-Phe zoals het voorkomt in een basisch milieu. [ Opassen hoe glutaminezuur bindt want er is een uitzondering met de zijketen ]

Vraag 2:

Teken cholesterol.

Vraag 3: Invuloefening in een Kolom

Geef voor Alanine, Serine en Lysine de zijketen, duid aan of ze polair/apolair en/of zuur/basisch zijn. [Alanine, -CH2. Serine: -CH2-OH, apolair.
Lysine: -(CH2)4-NH3+, polair, basisch]

Vraag 4: Multiple choice - gegeven: 2 structuren.

Duid aan om welk molecule het gaat en tot welke groep het behoort. [structuur 1: dCTP, nucleïnezuur. structuur 2: galactosamine, suiker]

Vraag 5: Leg uit in maximaal 3 regels:

- Beta-vouwblad 
- Euglobuline

Andere reeks

Mondeling

schriftelijk


Revision #1
Created 3 December 2021 21:53:14 by Jasper G.
Updated 3 December 2021 22:09:33 by Jasper G.