2010 juni examen
1. Hoe krijgt het centraal zenuwstelsel informatie over de sterkte van een prikkel? Leg uit met als voorbeeld zuur.
2. Er is een functioneel verband tussen het hormonaal en het vegetatief stelsel. Leg uit.
3. Invuloefening over de hormonen:
- TSH is een steroïd/proteïnehormoon (schrappen wat niet past) en staat onder invloed van...
- Cortisol heeft zijn receptoren ter hoogte van... en bij binding aan zijn receptoren heeft cortisol de volgende effecten: ...
- Insuline wordt geproduceerd in de ... en heeft bij binding aan zijn receptoren de volgende effecten: ...
4. Geef de vertering en de opname van koolhydraten in de dunne darm. Maak eventueel een tekening van een enterocyt ter verduidelijking. Geef alle enzymen die hierbij een rol spelen en waar ze voorkomen.
5. Werking van de nier:
- Waar vind in de nier de filtratie plaats? Wees specifiek
- Welke stoffen worden niet gefilterd: er staan een aantal stoffen en je moet diegene die niet gefilterd worden, omcirkelen.
- Leg de filtratie van de nier uit.
- Heeft de systeembloeddruk een invloed op de filtratie? Waarom wel of waarom niet?
- De nier produceert volgende hormonen: er zijn een aantal hormonen gegeven en je moet de juiste omcirkelen.
6. Geef de vergelijking van Henderson-Hasselbach en duid aan wat de weerspiegeling is van de nierfunctie en de longfunctie. Leg uit.
7. Als de pH van het bloed daalt, wat gebeurt er dan op gebied van ademhaling en nier. Leg uit.
8. Juist/fout vragen.