Skip to main content

2012 juni examen

Examen 15 juni 2012 (voormiddag)

1) Leg het hoofdprincipe colorimetrie uit bij automatische (Sysmex) celtelling (principe + toepassingen) en geef 2 voordelen ten opzichte van referentietechnieken.

2) Leg het verschil uit tussen polychromasie en hyperchromasie.

3) Leg uit: CSF.


Meerkeuze:

1) De RDW-waarde van een vrouw is:

a) gelijk aan die van een man
b) hoger dan die van een man
c) lager dan die van een man
d) geen van bovenstaande.

2) D-dimeer analyse wordt uitgevoerd...

a) om na te gaan of er bloedplaatjes aan de bloedvatwand aggregeren
b) om na te gaan hoeveel fibrinolyse er aanwezig is
c) ?
d) geen van bovenstaande.

3) Hereditaire sferocyten kunnen opgespoord worden met

a) sucrose-lyse test
b) test van Ham
c) autohemolyse test
d) geen van bovenstaande.

Examen 15 juni 2012 (namiddag)

1) Voor- en nadelen van een automatische celteller en een manuele microscoop.

2) Geef de benaming van een tekort aan lymfocyten en geef 2 oorzaken.

3) Wat is het verschil tussen serum en plasma?


Meerkeuzevragen (ongeveer geformuleerd)

4) Welk bloed wordt er gebruikt om een meettoestel te ijken?

a) Gecommercialiseerd kalibratorbloed

b) Gecommercialiseerd controlebloed waar we de waarden van kennen

c) Beiden

d) Geen van bovenstaande


5) Wat is de formule om te zien hoeveel bloed je in je lichaam hebt?

a) Lichaamsgewicht delen door 11

b) Lichaamsgewicht delen door 12

c) Lichaamsgewicht delen door 13

d) Weet ik niet meer!


6) Hoe kan je zien als er heparine aanwezig is in het bloed(staal)?

a) Verkorte PTT

b) Verkorte aPTT

c) Verlengde TT

d) Geen van bovenstaande

 

Examen JUNI 2012

1) Leg uit: Elektrische impedantie (principe + toepassing)

2) Leg uit: INR en voor wat wordt het gebruikt?

3) Leg uit: MGG


Meerkeuzevragen

4) Welke ref waarden zijn verschillend bij man en vrouw?

a) MHC

b) MCHC

c) RBC

d) WBC

e) PLT

f) geen van bovenstaand


5) EDTA steunt op het principe voor anti-coagulantie door:

a) trombine te remmen

b) Ca ontrekken

c) Ca toevoegen

d) geen van bovenstaand


6) Bij de glucose metabolisme wordt:

a) 2 mol ATP verkregen

b) 2 mol ATP verbruikt

c) 2 mol NADH(of iets anders, geen idee meer wat er stond) verbruikt

d) geen van bovenstaand