Skip to main content

2013 juni examen (farmacologie en toxicologie)

Vraag 1 Een vrouw met syndroom van Parkinson krijgt van haar dokter een parasympathicolytica voorgeschreven. Na een tijdje keert ze terug naar de dokter en krijgt L-Dopa + decarboxylaseremmer voorgeschreven. Nadien heeft de vrouw last van momenten waarop ze niet meer kan bewegen. Ze gaat nogmaals naar de dokter en krijgt L-Dopa + decarboxylaseremmer + COMT-I voorgeschreven. Ze neemt dit geneesmiddel onregelmatig en durft wel eens een dag over te slaan. Ze heeft dit nog niet tegen haar huisarts durven zeggen.

Bespreek werkingsmechanisme, nevenwerkingen, interacties tussen bovenstaande geneesmiddelen.


Vraag 2 Grafieken eenmalige intraveneuze toediening en continue toediening bespreken.

 

Vraag 3 Leg het indirect werkende sympathicomimetica Efedrine uit in de behandeling van verkoudheid aan de hand van een tekening.

Vraag 4 waar/fout

  • ACE-inhibitoren bij nierfunctiestoornissen kunnen zorgen voor hyperkalemie
  • MAO-I + tyramine rijke voeding zorgen voor een hypotensieve crisis
  • Geneesmiddel A met een grotere klaring dan Geneesmiddel B, heeft een kortere halfwaardetijd dan B.

 

EXAMEN 2

VRAAG 1 (casus): Hypertensie: 45-jarige astma patiënt heeft last van een te hoge bloeddruk en krijgt een Thiazidediureticum voorgeschreven. Dit is echter onvoldoende, dus krijgt ze ook een AT-II-receptorantagonist voorgeschreven.

Bespreek de vernoemde geneesmiddelen: hoofdwerking, nevenwerking, mogelijke interacties, voor en nadelen, ...

(Hier wordt dus ook verwacht om te vermelden dat de patiënt best geen béta-blokker krijgt omwille van sympathicolytische effecten (bronchoconstrictie))


VRAAG 2: Je krijgt 2 grafieken, zonder uitleg...

a) grafiek extravasculaire toediening

b) grafiek éénmalige intraveneuze toediening

Volgens welke toedieningsweg verlopen deze grafieken meest waarschijnlijk? Bespreek en vergelijk deze twee toedieningswegen en grafieken.


VRAAG 3: Vergelijk de hoofdwerking, nevenwerking, voor- en nadelen van SSRI en MAO-inhibitoren.


VRAAG 4: Waar/niet waar + verklaring:

- Benzodiazepinen zijn goede anti-emetica.

- Prostaglandine analogen hebben een beschermende functie voor het maagslijmvlies.

- 5HT3-antagonisten binden op histamine-receptoren ter hoogte van de pariëtale cel van de maag.

- PPI zijn zwakke antacida.

- Metocloperamide is een geneesmiddel dat gebruikt wordt bij de behandeling van diarree.

 

EXAMEN 3

Vraag 1 (casus): verhaal van 2 meisjes die: Benzodiazepines, paracetamol en een klassieke NSAID nemen, van deze GM moet je dan werkingsmechanisme, bijwerkingen, voor/nadelen, ... geven.

Vraag 2: "Een geneesmiddel kan in het lichaam ook omgezet worden tot een reactieve metaboliet". Verklaar deze stelling vanuit het voorbeeld van paracetamol.

Vraag 3: Vergelijk met een figuur de thiaziden en de lisdiuretica met elkaar.