2016 juni examen
1) Ik kreeg Z-3-hydroxy-hept-5-een-2-on (of iets in die aard). Daar moest ik de structuur van tekenen en de naamgeving uitleggen. Dit molecule moest ik dan vergelijken met hept-5-een-2-on (of ook iets in die aard) en uitleggen welk van de twee beter oplosbaar zou zijn. Als laatste moest ik nog de structuur geven van het eerste molecule na afsplitsing van water.
2) Ik kreeg sucrose. Hierbij moest ik de bouwstenen geven, de binding, functionele groepen,.. Ook dan de naam, sucrose dus. Hierbij moest ik ook de asymmetrische koolstoffen op aanduiden. Een bijvraag hierbij was of dit suiker nog reducerend was en waarom wel/niet.
3) Een molecule in de sawhorse projectie. Ze vroeg hierbij over welke voorstellingsvorm het ging. Hierbij moest ik de absolute configuratie maken en ook zeggen welk molecule ik er in herkende.
4) Begrippen:
- het reducerend vermogen van een suiker
- lipoproteïnen
- zwitterion
- resonantie
1) Gegeven een gecondenseerde formule van "naam" N-ethyl-4-methyl-pentaan-1-amine a) Teken de structuurformule van deze molecule en verklaar de nomenclatuur. b) Vergelijk het kookpunt van deze verbinding met die van N,N-diethyl-4-methyl-pentaan-1-amine c) Welk product wordt er gevormd als het gegeven molecule reageert met azijnzuur, waarbij H2O vrijkomt?
2) gegeven: tekening. a) Tot welke groep van de biomoleculen? Verklaar. (Het was een fosfolipide) b) funcitonele groepen benoemen c) duid asymmetrische koolstofatomen aan met *
3) D-galactose tekenen in fischerprojectie. En daarna omzetten naar haworthstructuur. Er is gegeven dat het op C-atoom 4 verschilt van glucose. - bijvraag: Hoe je weet of OH bovenaan of onderaan moet staan - bijvraag: functionele groep van die O recht boven (hemiacetaal)
4) Begrippen: VRAAG 4: - invertsuiker - plantensterolen - verschil tussen aspartaam en aspartaat - isomerie