Skip to main content

2013 juni examen

Dit examen was vroeger voor zowel CC als CB, CM & CP. Momenteel is dit vak verschillend voor deze 2 groepen. Mogelijks is dus niet elke vraag relevant

1 ) KOLOMCHROMATOGRAFIE (7p) :

a) Onderscheid maken tussen HPLC en GC (geef beide blokschema's)
b) Wat is de mobiele fase ?
c) Wat is de stationaire fase ? (HPLC : RPLC verklaren ; GC : onderscheid tussen 2 kolommen maken)
d) Vernoem 2 detectoren die je kunt gebruiken 
e) Toepassing 
f) Van Deemter vergelijking (2 grafieken tekenen , zeggen welke experimentele waarde gedetecteerd moeten worden , welke factor het verschil veroorzaakt bij GC en HPLC)
g) Tekening krijg je en CIEF uitleggen ( 2de vraag hoe kun je proteïnen detecteren -> mobilisering met NaCl)
h) Het fractioneringsbereik bij exclusiechromatografie uitleggen

2) FLUORIMETRIE (4p) :

a) Onderscheid maken tussen fluorimetrie en neflometerie (beide blokschema's tekenen)
b) Zeggen wat het basis doel is van beide technieken 
c) Welke detector gebruik je ? (algemeen + vb)
d) Welke golflengte selector gebruik je ? (algemeen + vb)
e) Toepassing van beide (algemeen + vb)
f) Bij fluorimetrie welk concentratiegebied werk je het beste (LAAG/HOOG) en welk verschijnsel treedt op ?
g) Techniek dat gelijkt op neflometrie (turbimetrie) en verschil uitleggen tussen beiden

3) Absorptie (3p)

a) Uitleggen van vlam AAS enkel straal aan de hand van blokschema en elke onderdeel bondig bespreken
b) Wat wordt er als 2de atomisator gebruikt ? wat zijn de voordelen van de techniek ? welke andere werkwijze moet gevolgd worden ?

4) Toepassing/oefening (3p)

a) OEFENING : 2 roosters met d1 = 12 000 spleten/cm en d2 = 4000 spleten/cm gemeten bij 400 nm en 700 nm , bepaal de hoek alfa (lambda = d sin(alfa)) (vergeet niet om te zetten van nm naar m !)
b) Teken bovenstaande situatie uit , voeg er ook splitter aan toe met draagpunt bij 550 nm en schets de grafieken
c) Naarmate er meer spleten zijn heb je GROTERE/KLEINERE roosterconstante d , waardoor je SMALLERE/BREDERE absorptiepieken hebt , waardoor je MINDER/MEER golflengte moeten geselecteerd worden

5) ELEKTROCHEMIE (3p)

a) Verschijnselen die conductimetrie beïnvloeden
b) ... = G . (s/L) ; vul ... aan en benoem ... met eenheid en (s/L) benoemen met bijhorende eenheid
c) mobiliteit tabel gegeven vul eenheid in van uw mobiliteit
d) titratiecurve van HCl en NaOH tekenen en verklaren , teken titratiecurve van NH4Cl en NaOH erbij