Skip to main content

2011 januari examen

Theorie

Vraag 1: Wat zijn sigma en pi-bindingen. leg uit met behulp van een voorbeeld. het aanntal elektronene van C, O, H, P,... wordt gegeven. (geef van elk atoom in welke schil(len) de elektronen liggen en hun eventueel aangeslagen en gehybridiseerde toestand + teken het molecule)

Vraag 2: a)Geef de formule van Kv en Kp. b)gegeven: evenwichtsmengsel van H2+I2 en 2HI, delta H = -10kJ. wat gebeurt er bij opwarming, verkleining van het reactievat en toevoeging H2?

Vraag 3: weet ik niet meer

Oefeningen

Vraag 1: -2 niet-redox reacties -2 redoxreacties -2 complexen benoemen + 2 omgekeerd

Vraag 2: CxOyHz, zoek x,y en z. MM= 147

Vraag 3: mengsel van gassen: SO3(0,100mol) + NO2(0,200mol) <--> SO4(0,100mol) + NO(0,150mol) in een vat van 5l Kev = 85,0 wat zijn de concentraties van de gassen bij evenwicht

Vraag4: weet ik niet meer

Theorie (Andere reeks)

  1. (Mondeling)

a) Wat zijn sigma- en pi-bindingen. Leg uit via een zelf gekozen voorbeeld (molecule). Wat zijn hun specifieke kenmerken? Volgende atomen mag je gebruiken: C, O, H, P, N, S (aantal elektronen gegeven).
b) Welke krachten houden CH3OH-moleculen samen in vloeibare toestand?
c) Geef de hybridisatie en geometrie van H2S + teken de ruimtelijke structuur (orbitalen) met bijpassende hoeken.

  1. (Mondeling)

H+ I2 <--> 2HI   met deltaH = -10kJ
a) Naar waar verschuift het evenwicht bij opwarming? Verklaar. Geef de snelheidsvergelijking van deze reactie.
b) Wat verstaat met onder activeringsenergie? Verklaar met een energiediagramma.

  1. (Schriftelijk)
    a) Wat zijn de 'zuurconstante' en de 'baseconstante'. Leg uit met een zelf gekozen voorbeeld.
    b) Rangschik volgens stijgende pH, zonder kwantitatieve berekeningen. (10-tal moleculen waarvan je de reactie met water moet opschrijven. (Van enkelen is de Kz en Kb gegeven, niet van allemaal.)

Oefeningen (Andere reeks)

  1. 2 niet-redox reacties + 2 redoxreacties + 2 complexen benoemen + 2 complexen formule schrijven.
  2. CaObHcNd (0,0100 mol): zoek a,b,c en d. Reactieproducten met hun massa + molaire massa zijn gegeven.
  3. N2 (conc = 0,300 mol) en H2 (conc = 1,0 mol) vormen samen NH3 (evenwichtsconc = 0,200 mol) bij V = 1 l. 
  4. Bereken de evenwichtsconstante en tot welk volume moet het mengsel samengedrukt worden om een evenwichtsconc van 0,250 mol voor NH3 te bekomen (bij zelfde temperatuur)?
  5. Oef op redoxreactie met overmaat en m%.