Skip to main content

2011 juni examen (vroeger Biochemie)

 Reeks 1

Mondeling

1) gegeven een nucleotide

- Welk soort molecule is het? (nucleotide) - Benoem elk deel(vb: cytosine, ribose, fosfaat)

bijvraagjes:

            - Verschil DNA/RNA
            - Wat voor base is cytosine (pyrimidine)
            - Teken het ribose suiker + welke ring heb je (furanose)
            - Welke pyrimidine/purine basen heb je nog

2) Teken het peptide : vb: Ala-Gly-Phe-Cyr

- Welke soort binding is er? peptidebinding

Bijvraagjes:

            - Wat heb je bij zeer lage ph/ hoge ph = kation/anion...

Schriftelijk

  1. Teken het glycolipide 1-palmitino,2-3stearino..
  2. Teken cholesterol
  3. tabel met suikers; vul aan of het een mono/di/poly sacharide is, welke bestanddelen erin zitten, Welke binding (vb: Beta 1-4) en of het reducerend of niet is - gegeven Galactose en Isoamylose
  4. 2 structuren gegeven: 2 meerkeuze vragen bij elke tekening: naam - Welk soort(vet, eiwit, nucleinezuur, ..)
  5. Wat zijn oligo-elementen + geef 2 voorbeelden.
  6. leg uit : iso-elektrisch punt van een eiwit + voorbeeld.

ps: de bijvraagjes bij de mondelinge vragen worden door haar gesteld en staan niet op het vragenblad zelf.

Reeks 2

Mondeling

gegeven een tekening , structuur = peptide van 5 aminozuren , 6 peptidebindingen (NH -Co)

Vraag 1 a) om welke (soort) molecule gaat het ?
        b) Duidt de verschillende delen aan (aminozuren , de aminozuren kunnen benoemen )
Vraag 2 a) Teken sucrose (saccharase) 
          teken beide enkelvoudige suikers liniair en cyclisch en dan leg uit hoe deze 2 aan elkaar binden 
       Bijvraag welke delen bevatten reducerende delen en welke niet ( gaat over de bouwelementen afzonderlijk en wanneer ze gebonden zijn aan elkaar)
       Welke delen zijn deze reducerende delen in de structuur?

Schriftelijk

  1. Schets /teken guanosine monofosfaat
  2. teken cholesterol
  3. invullen bij linoleenzuur ,stearinezuur het aantal dubbele bindingen , en aantal koolstofatomen.
  4. 2x krijg je structuur gegegeven en moet je zeggen wat het is en tot welke groep het hoort (gwn bolletje aanduiden , zijn antwoorden gegeven = (multiple choice))
  5. BETA -keratine uitleggen in 3 regels + 1 voorbeeld
       oligo - elementen uitleggn + 2 voorbeelden geven

Reeks 3

Mondeling

Vraag 1: Gegeven = structuur van een molecule.

 a) Wat voor een molecule is dit? [fosfatidylamine]
 b) Duidt de verschillende delen aan [glycerol, vetzuur 1 (leek op linolzuur, maar de 2e dubbele binding zat op C13), vetzuur 2 (palmitinezuur)
    en choline]
    Bijvragen: - Hoe zien de elementen van dit molecule er uit in niet-gebonden toestand? [glycerol: 3 alcoholfuncties, VZ: carboxyl]
               - Hoe komen deze verbindingen tot stand? [afsplitsing van H2O, vorming van ester]

Vraag 2: Teken het disacharide sucrose (saccharase)

 Teken eerst de samenstellende componenten (liniair en cyclisch). [glucopyranose en fructofuranose]
 Teken dan hoe de verbinding tussen deze componenten tot stand komt. [glycosidische binding]
 Teken tot slot het volledige disacharide.
  Bijvragen: - Wat weet je over D-/L-conformaties? [positie van de -OH op voorlaatste C]
             - Wat weet je over alfa- en beta-suikers? [positie van de -OH op de C naast O in ringstructuur]
             - Als je een lineaire structuur hebt, hoe kan je zien of de OH-groepen naar boven of naar onder staan in de cyclische vorm? Weet
               je dat vanbuiten of kan je dat afleiden? [Ik kende het vabuiten...]
             - Wat weet je over reducerende suikers? Duid de reducerende elementen aan. [bij de monosachariden is het reducerende element de
               OH-groep die betrokken wordt bij de glycosidische binding, bij sucrose zijn die OH-groepen weg dus geen reducerend suiker meer]

Schriftelijk

  1. Teken het dipeptide Glu-Phe zoals het voorkomt in een basisch milieu.
  2. Teken cholesterol.
  3. Geef voor cysteïne en Lysine de zijketen, duid aan of ze polair/apolair en/of zuur/basisch zijn. (cysteïne: -CH2-SH, apolair. Lysine: -(CH2)4-NH3+, polair, basisch)
  4. Multiple choice - gegeven: 2 structuren. Duid aan om welk molecule het gaat en tot welke groep het behoort. (structuur 1: dCTP, nucleïnezuur. structuur 2: galactosamine, suiker)
  5. Leg uit in maximaal 3 regels:
  • - alfa-helix (secundaire structuur eiwit, tussen NH en CO 4 aminozuren verderop)
  • - pseudo-hemoglobine (zie pagina 19 van hoofdstuk 3)